ECLI:NL:RBDHA:2023:9181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 juni 2023, wordt het beroep van een Tunesische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld. De eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake kon zijn van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat Duitsland als veilig land wordt beschouwd voor asielzoekers.

De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om concrete informatie te verstrekken die aantoont dat de asielprocedure in Duitsland niet voldoet aan de vereisten van de Europese richtlijnen. De eiser stelde dat hij in Duitsland geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand en dat hij geen toegang had tot tolk- en vertaaldiensten, maar de rechtbank oordeelt dat deze stellingen onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat Duitsland zich aan zijn verplichtingen houdt en dat de eiser geen reëel risico loopt op indirect refoulement.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de beslissing om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat Duitsland Tunesië als veilig lang beschouwt en dat hem in Duitsland niet de kans is gegeven om aannemelijk te maken dat dit voor hem niet het geval is. Duitsland heeft hiermee in strijd met artikel 36 van de Procedurerichtlijn [2] gehandeld. Verder stelt eiser dat er ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft in Duitsland geen recht op gefinancierde rechtsbijstand, wat in strijd is met artikelen 19 en 20 van de Procedurerichtlijn en artikel 47 van het EU-Handvest [3] , en eiser kan in Duitsland geen beroep doen op door de overheid betaalde tolk- en vertaaldiensten. Daarom is eiser van mening dat hij het risico loopt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen inzake non-refoulement jegens hem niet zal nakomen.
Beoordeling
6. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van Duitsland in het algemeen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daarvoor kan hij objectieve informatie overleggen. Daarnaast kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Duisland systeemfouten bevatten.
7. Op grond van het betoog van eiser komt de rechtbank tot de conclusie dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Duitsland geen zodanige systeemfouten bevatten, dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft de stellingen, dat hij in Duitsland niet de mogelijkheid heeft gehad om toe te lichten waarom Tunesië voor hem geen veilig land is en dat hij in Duitsland geen beroep kan doen op door de overheid betaalde tolk- en vertaaldiensten, niet voorzien van een concrete onderbouwing. Ook in het standpunt over de rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Die stelling biedt onvoldoende indicaties voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden.
8. De rechtbank overweegt verder dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt. Om aan die bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Duitsland een risico loopt op (indirect) refoulement. Evenmin heeft eiser met concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement.
9. Duitsland heeft met het claimakkoord bovendien toegezegd eisers aanvraag overeenkomstig alle wet- en regelgeving te behandelen. De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanleiding om daaraan op voorhand te twijfelen. Het ligt op de weg van eiser om bij voorkomende problemen in Duitsland hierover te klagen. Niet is gebleken dat dit onmogelijk dan wel kansloos is.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2013/32/EU
3.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie