ECLI:NL:RBDHA:2023:9302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen vertrouwen heeft in de Franse autoriteiten en verwijst naar verschillende bronnen die volgens hem de tekortkomingen in het Franse asielbeleid aantonen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat er in zijn geval sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en verklaart het beroep van eiser kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14161

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],V-nummer: [nummer]

hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
5. Eiser stelt dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en verwijst in dat kader naar verschillende bronnen. Frankrijk heeft volgens eiser problemen met het bieden van opvang en dit duurt inmiddels zo lang dat het structureel kan worden genoemd. Eiser heeft problemen gehad in Frankrijk en heeft als gevolg daarvan geen vertrouwen meer in de autoriteiten aldaar. De door eiser aangehaalde bronnen versterken dat gebrek aan vertrouwen. Uit het AIDA-rapport update 2021, p. 33 en p. 60, blijkt dat steun en bijstand aan Dublinclaimanten zeer ingewikkeld is en dat het “één loket” systeem heeft geleid tot meer complexiteit en vertragingen bij toegang tot de procedure. Voorts is volgens eiser van belang dat blijkens het voornoemde AIDA-rapport, p. 42 en p. 53, de kwaliteit van de tolken onder de maat is. Eiser stelt dat uit het artikel Wynia’s Week van 3 september 2022 blijkt dat het voor Franse begrippen heel normaal is dat asielzoekers op straat slapen. Verder wordt door eiser verwezen naar een artikel van de Groene Amsterdammer van 30 maart 2022, waaruit blijkt dat het Franse asielbeleid meet met twee maten ten aanzien van Oekraïense én andere asielzoekers. Tot slot wijst eiser op de uitspraak M.K. and Others v. France.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715). Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van EU-Handvest [3] omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
7. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 waar eiser zich op beroept geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. In het AIDA-rapport van april 2022 staat weliswaar dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg. Ook laat het AIDA-rapport zien dat moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen en medische zorg. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er voor Dublinclaimanten in zijn geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg dan wel opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport laat dus weliswaar zien dat er sprake is van tekortkomingen en problemen met de medische zorg en opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar deze situatie is onvoldoende om te kunnen spreken van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat deze problemen in Frankrijk al langere tijd duren maakt niet dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eiser heeft reeds twee keer in Frankrijk asiel aangevraagd en heeft de gehele asielprocedure doorlopen. De afwijzing van zijn tweede asielverzoek is in rechte getoetst en in stand gebleven. Gedurende zijn tweede asielaanvraag heeft eiser naar eigen zeggen opvang genoten. Voordat eiser zijn tweede asielaanvraag heeft ingediend is hij door Luxemburg overgedragen aan Frankrijk in het kader van de Dublinverordening. Gelet hierop heeft eiser ook niet middels zijn persoonlijke ervaringen aannemelijk gemaakt dat Frankrijk niet aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de verschillende Europese richtlijnen heeft voldaan of zal voldoen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris in eisers geval aanvullend onderzoek dient te verrichten naar de wijze waarop eiser zal worden opgevangen in Frankrijk of de behandeling van eisers asielverzoek aan zich moet trekken. Bij voorkomende problemen of klachten kan eiser zich wenden tot de autoriteiten van Frankrijk of de daarvoor geëigende instanties. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie