ECLI:NL:RBDHA:2023:9311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en schadevergoeding

Op 28 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een asielzoeker, eiser, die op 9 juni 2023 in Ter Apel zijn asielaanvraag indiende. Eiser werd op diezelfde dag staande gehouden door de AVIM en later in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gebrek in het voortraject, omdat eiser op een onjuiste wettelijke grondslag was staande gehouden en opgehouden. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet aangetoond dat er een correcte wettelijke grondslag voor de staande houding en ophouding bestond, noch had hij zwaarwegende belangen aangevoerd die de belangenafweging in zijn voordeel zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.000,- aan eiser voor de onrechtmatige bewaring, en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17310

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigden: mr. K.J. Diender en mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 23 juni 2023 met behulp van telehoren. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.J. Diender. Ter zitting is een aanvang gemaakt met horen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat er geen tolk aanwezig was.
De behandeling van het beroep is hervat ter zitting van 27 juni 2023 om 11:30 uur. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.M. Wuite. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting wederom geschorst, omdat er geen tolk aanwezig was.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet ter zitting van 27 juni 2023 om 13:00 uur. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Als tolk is mevrouw S. Kabli verschenen op de rechtbank in Groningen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten om 13:15 uur.
Overwegingen
1. Eiser heeft zich op 9 juni 2023 gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel in verband met zijn asielaanvraag. Eiser is om 15:40 uur staande gehouden door de AVIM ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Vervolgens is eiser op 9 juni 2023 om 21:30 uur in bewaring gesteld.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit;
3e: in verband met zijn/haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens
heeft verstrekt met betrekking tot zijn/haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland
of een andere lidstaat.
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Namens eiser is aangevoerd dat hij ten onrechte is staande gehouden en opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000, omdat hij op grond van zijn asielaanvraag rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn asielaanvraag niet heeft ingetrokken. Volgens eiser is er daarom sprake van een gebrek in het voortraject. Verder betwist eiser de zware gronden 3d en 3e.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft bestreden.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Over hetgeen eiser ten aanzien van het voortraject heeft aangevoerd, oordeelt de rechtbank als volgt.
5.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 13 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW4264) geoordeeld dat een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen, moet worden aangemerkt als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn en opgevat als een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Dat nog niet aan alle formaliteiten is voldaan, zoals ondertekening van het voorgeschreven model voor een aanvraag van een verblijfsvergunning in een M35-H formulier, doet daar niet aan af.
5.4.
De rechtbank acht bovengenoemde uitspraak van de Afdeling eveneens relevant voor de intrekking van een asielaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012 ook worden afgeleid dat de wens tot intrekking van een asielaanvraag pas voldoende kenbaar kan worden geacht op het moment dat deze buiten enige twijfel en zonder voorbehoud tot uitdrukking wordt gebracht. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4319). Ook daaruit kan worden afgeleid dat een vreemdeling, persoonlijk of via zijn raadsman en mondeling of schriftelijk, uitdrukkelijk te kennen moet geven dat hij zijn asielaanvraag wil intrekken.
5.5.
Niet in geschil is dat eiser zich op 9 juni in Ter Apel bevond in verband met zijn asielaanvraag. Uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat eiser bij de AVIM aanwezig was om zich te laten registreren. De rechtbank overweegt dat uit de processen-verbaal van staandehouding en ophouding van 9 juni 2023, in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2023, niet blijkt dat eiser ondubbelzinnig heeft willen afzien van het doen van een asielaanvraag. In deze processen-verbaal is gerelateerd dat eiser weigerachtig is geweest tijdens het gehoor met de tolk en dat eiser zich niet meewerkend heeft opgesteld in de richting van medewerkers van AVIM en de beveiliging ter plaatse. Niet blijkt dat eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn asielverzoek heeft ingetrokken. Dit volgt ook niet uit het proces-verbaal van gehoor van 9 juni 2023 dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inbewaringstelling. Uit dit proces-verbaal blijkt dat eiser aangeeft met oog op zijn asielaanvraag acht dagen in Ter Apel te hebben gewacht. Eiser heeft tijdens het gehoor verder verklaard dat hij recht heeft op een asielaanvraag en dat het handelen van verweerder onrechtmatig is. Op de vraag waarom hij heeft geweigerd asiel aan te vragen stelt eiser dat hij “er klaar mee was”. Deze verklaringen in samenhang bezien acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat eiser zijn wens om internationale bescherming heeft ingetrokken. Eiser heeft zich ook ter zitting op het standpunt gesteld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland.
5.6.
Gelet op het voorgaande was er naar oordeel van de rechtbank op het moment van staandehouden geen sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, nu eiser nog in afwachting was van een beslissing op zijn asielaanvraag. Eiser is op een onjuiste wettelijke grondslag staandegehouden en opgehouden. Er is daarom sprake van een gebrek in het voortraject.
5.7.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld 14 augustus 2017, ECLI:NL:RVS: 2017:2171) maakt een gebrek in het voortraject de daarop volgende inbewaringstelling onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5.8.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielaanvraag reeds had ingetrokken voorafgaand aan de staandehouding. Op de vraag wat voor gevolgen een mogelijke asielaanvraag heeft voor de inbewaringstelling (in het geval ervan uitgegaan moet worden dat eiser zijn asielaanvraag niet heeft ingetrokken), heeft verweerder gesteld dit niet afdoet aan de grondslag van de inbewaringstelling en dat de gronden zoals die zijn toegelicht de maatregel kunnen dragen. Verweerder heeft niet gesteld dat een correcte wettelijke grondslag voor de staandehouding en ophouding voorhanden was, en wat deze dan had moeten zijn. Verweerder heeft ter zitting ook geen zwaarwegende belangen gesteld die maken dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder moet uitvallen. De enkele verwijzing naar de feitelijke gronden acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om de belangenafweging in voordeel van verweerder te laten uitvallen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:795).
5.9
Het beroep is daarom gegrond. De maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Wat verder nog door eiser is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
6. Nu de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd is er aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 2.000,- (20 dagen in het detentiecentrum Rotterdam à € 100,-).
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 juni 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.000,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €2092,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier en openbaar gemaakt voor middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.