ECLI:NL:RBDHA:2023:9354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB 23/6748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met medische noodsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beroep ingesteld, waarbij haar opvang per 22 juni 2023 zou worden beëindigd. De verzoekster, die medische klachten had, verzocht de voorzieningenrechter om haar opvang te continueren totdat op haar beroep was beslist. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet tot de categorie asielzoekers behoorde die recht had op opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva), tenzij er sprake was van een acute medische noodsituatie. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoekster medische klachten had, niet was aangetoond dat de beëindiging van de opvang zou leiden tot een acute medische noodsituatie. Echter, de voorzieningenrechter nam ook in overweging dat verzoekster waarschijnlijk geen onderdak zou hebben na beëindiging van de opvang en dat haar medische situatie niet stabiel was. Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan die van het COA, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De rechtbank droeg het COA op om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat er een beslissing op haar beroep was genomen. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €837,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6748

uitspraak van de voorzieningenrechter van in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2023 heeft verweerder bepaald dat de opvang van verzoekster wordt beëindigd per 22 juni 2023. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat haar opvang wordt verstrekt totdat op haar beroep is beslist.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft van 28 december 2020 tot en met 8 maart 2023 uitstel van vertrek gehad. [1] Vervolgens is op 17 maart 2023 opnieuw uitstel van vertrek aangevraagd. Dit uitstel is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorlopig verleend op 6 juni 2023 en is geldig tot en met 5 december 2023 of zoveel korter als het duurt voordat definitief op de aanvraag van 17 maart 2023 is beslist.
2. Het COa heeft naar aanleiding van het verlopen van de termijn voor uitstel van vertrek op 16 juni 2023 de opvang van verzoekster beëindigd. Verzoekster behoort niet tot één van de categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden. [2] Anders dan verzoekster stelt valt zij ook niet onder de categorie genoemd in artikel 3, onder f, g of h van de Rva. Hoewel er sprake is van medische klachten, is niet gebleken dat er sprake is van een dermate ernstige situatie dat de beëindiging van de opvang zal leiden tot een acute medische noodsituatie.
3. Verzoekster voert aan dat er sprake is van een bijzondere situatie die aanleiding geeft om de opvang toch voort te zetten. Ze krijgt een actieve behandeling voor tuberculose en heeft last van hoofdpijn, afwijkingen vanwege cerebrale bloedingen en zwakte in het linkerbeen. Ook zal ze op korte termijn een MRI ondergaan, waarna er mogelijk met medicatie moet worden gestart. Daarbij komt dat aan eiseres tweemaal eerder uitstel van vertrek is verleend. De reden dat er nog geen beslissing is genomen op de aanvraag van 17 maart 2023 is dat er nog geen uitslag is van het BMA-onderzoek. Tot slot stelt verzoekster dat ook de IND [3] aan verweerder heeft verzocht de opvang niet op te heffen totdat op de aanvraag kan worden beslist.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat verzoekster op dit moment niet behoort tot de categorie vreemdelingen aan wie verweerder opvang moet bieden op grond van de Rva. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] is verweerder daarom niet gehouden tot het verlenen van opvang aan verzoekster, tenzij sprake is van een acute medische noodsituatie die aansluit aan bij de omstandigheden vermeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva en direct gerelateerd is aan de aan verweerder uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid. [5] Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is.
5. Uit de stukken blijkt dat het op dit moment zeer waarschijnlijk is dat verzoekster na het beëindigen van de opvang geen onderdak heeft. De voorzieningenrechter vindt het op dit moment onvoldoende duidelijk wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor haar gezondheid. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet in geschil is dat verzoekster medische klachten heeft. Ook blijkt uit de overgelegde medische informatie van verzoekster dat haar medische situatie niet stabiel is en vervolgbehandelingen nodig zijn. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij mee dat tweemaal eerder uitstel van vertrek is verleend en dat de IND ook aan verweerder heeft verzocht om eiseres opvang te verlenen tot definitief op de aanvraag kan worden beslist.
6. Bij deze stand van zaken vindt de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster, van wie vaststaat dat ze ziek is en die de aanvraag voor uitstel van vertrek in Nederland mag afwachten, zwaarder wegen dan de belangen van verweerder om verzoekster thans uit de opvang te verwijderen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat de rechtbank heeft beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €837,- (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.E.C. Jacobs, griffier. Het dictum is telefonisch doorgegeven aan de gemachtigde van verzoeker op dinsdag 21 juni 2023 om 17:44 uur en per e-mail aan de gemachtigde van verweerder op dinsdag 21 juni 2023 om 18:06 uur.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zoals bepaald in artikel 1, aanhef en onder d, juncto artikel 3, tweede en derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva).
3.Immigratie en Naturalisatiedienst.
4.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.