In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beroep ingesteld, waarbij haar opvang per 22 juni 2023 zou worden beëindigd. De verzoekster, die medische klachten had, verzocht de voorzieningenrechter om haar opvang te continueren totdat op haar beroep was beslist. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet tot de categorie asielzoekers behoorde die recht had op opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva), tenzij er sprake was van een acute medische noodsituatie. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoekster medische klachten had, niet was aangetoond dat de beëindiging van de opvang zou leiden tot een acute medische noodsituatie. Echter, de voorzieningenrechter nam ook in overweging dat verzoekster waarschijnlijk geen onderdak zou hebben na beëindiging van de opvang en dat haar medische situatie niet stabiel was. Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster zwaarder wogen dan die van het COA, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De rechtbank droeg het COA op om de opvang van verzoekster voort te zetten totdat er een beslissing op haar beroep was genomen. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van €837,-. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.