In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Eritrese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, omdat zij haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De eiseres, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een MVV in het kader van nareis door haar broer, die als referent fungeerde. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de eiseres ongegrond verklaard, omdat de gestelde familierechtelijke relatie niet kon worden vastgesteld door gebrek aan bewijs van identiteit.
Tijdens de zitting op 25 november 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiseres als de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar identiteit aan te tonen, ondanks dat een bewonerspas als 'echt' was bevonden door Bureau Documenten. De rechtbank concludeerde dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiseres en haar referent niet konden worden verklaard door miscommunicatie of analfabetisme van de moeder van de eiseres. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de familierechtelijke relatie met de referent bestond.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in nareiszaken een integrale beoordeling moet maken van alle overgelegde documenten en verklaringen, maar dat in dit geval de eiseres niet aan de eisen voldeed. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiseres vastgesteld op € 418,50, omdat zij deze kosten redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.