ECLI:NL:RBDHA:2023:9420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
22/6878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring in het kader van huisvesting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder die sinds oktober 2009 in een vierkamerwoning woont, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege haar longaandoening en de daarmee samenhangende problemen met het gebruik van de trap en de lift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder is afgewezen op basis van meerdere algemene weigeringsgronden. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij haar huisvestingsprobleem niet op een andere wijze kan oplossen en dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet.

Tijdens de zitting op 13 juni 2023 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt en dat het bestreden besluit terughoudend moet worden getoetst. De rechtbank sluit zich aan bij de eerdere uitspraak van de hoogste bestuursrechter, die heeft geoordeeld dat het beleid van verweerder niet onredelijk is, gezien het grote aantal aanvragen en het beperkte aantal beschikbare woningen.

De rechtbank concludeert dat eiseres, op basis van haar inschrijftijd, binnen drie maanden een woning kan krijgen, mits zij haar zoekgebied uitbreidt en haar woonwensen aanpast. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eiseres niet zo uitzonderlijk is dat verweerder gehouden was om een urgentieverklaring te verstrekken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 13 juni 2023 met een videoverbinding. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres woont sinds oktober 2009 met haar kinderen in een vierkamerwoning in [plaats 1], gelegen op de tweede etage. Door haar longaandoening is zij niet meer in staat om de trappen op te lopen naar haar woning. Omdat zij liftangst heeft, is het niet mogelijk om gebruik te maken van de lift. Ook haar kinderen ondervinden nadelige gevolgen van deze situatie, nu zij regelmatig niet naar de opvang kunnen worden gebracht. Daarom heeft zij een aanvraag gedaan voor een urgentieverklaring. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er meerdere algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. [1]
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres geeft aan dat zij haar huisvestingsprobleem niet op een andere wijze kan oplossen, nu het niet mogelijk is om in therapie te gaan voor haar liftangst vanwege grote angst voor de behandeling zelf. Daarnaast is het ook niet mogelijk om het huisvestingsprobleem op te lossen gelet op haar inschrijfduur, nu er niet met grote regelmaat passende woningen worden aangeboden. De woningen in [plaats 2] en [plaats 3] die aan haar zijn aangeboden, waren niet geschikt. Eiseres stelt zich daarbij ook op het standpunt dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet. Tot slot moet er toepassing worden gegeven aan de hardheidsclausule, nu sprake is van een persoonlijke noodsituatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
3. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat de Huisvestingsverordening in strijd zou zijn met de Huisvestingswet verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter, die heeft geoordeeld dat deze beroepsgrond niet slaagt. [2] De rechtbank sluit zich daar bij aan. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen?
4. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat verweerder bij zijn bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het restrictieve beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen, nu eiseres het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen. [4] Zo is eiseres op basis van haar inschrijftijd naar verwachting in staat om binnen drie maanden een woonruimte in de regio toegewezen te krijgen. [5] Zij heeft echter vooralsnog binnen een beperkt zoekgebied gereageerd en uitsluitend op eengezinswoningen. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat kandidaten met een soortgelijke inschrijfduur in een ruimer zoekgebied en met beperktere woonwensen, in staat zijn een woning te vinden. Daarnaast kan eiseres met behulp van therapie haar liftangst laten behandelen. [6] Dat dit niet mogelijk zou zijn vanwege angst voor de behandeling zelf, is niet met stukken onderbouwd. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6. Nu één algemene weigeringsgrond al voldoende is om de urgentieaanvraag te weigeren, hoeven de andere algemene weigeringsgronden niet meer te worden besproken. [7] Verweerder hoefde om deze reden ook niet te beoordelen of een urgentieverklaring om sociale of medische redenen kon worden verleend. [8] Het betoog van eiseres ter zitting dat verweerder ten onrechte geen medisch advies over haar longaandoening heeft opgevraagd, slaagt daarom niet.
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
7. Verweerder voert het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule alleen is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen vanwege het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden. [9] Hoewel de rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiseres en haar kinderen niet ideaal is, onderscheidt zij zich met haar woonsituatie onvoldoende van anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden. Verweerder heeft de belangen van de kinderen voldoende meegewogen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de situatie van eiseres niet zo uitzonderlijk en schrijnend is dat verweerder gehouden was om, in afwijking van het beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 4:5, aanhef en onder c, k en m, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:412).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).
4.Zie artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening.
5.Zie artikel 2.1.3, aanhef en onder j, van de Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de beleidsregel).
6.Zie artikel 2.1.3, aanhef en onder f, van de Beleidsregel.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3397).
8.Zie artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.2.3, eerste lid, van de Beleidsregel.
9.Zie artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 4:1, eerste lid, van de Beleidsregel.