ECLI:NL:RBDHA:2023:9420
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring in het kader van huisvesting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder die sinds oktober 2009 in een vierkamerwoning woont, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring vanwege haar longaandoening en de daarmee samenhangende problemen met het gebruik van de trap en de lift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder is afgewezen op basis van meerdere algemene weigeringsgronden. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij haar huisvestingsprobleem niet op een andere wijze kan oplossen en dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet.
Tijdens de zitting op 13 juni 2023 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt en dat het bestreden besluit terughoudend moet worden getoetst. De rechtbank sluit zich aan bij de eerdere uitspraak van de hoogste bestuursrechter, die heeft geoordeeld dat het beleid van verweerder niet onredelijk is, gezien het grote aantal aanvragen en het beperkte aantal beschikbare woningen.
De rechtbank concludeert dat eiseres, op basis van haar inschrijftijd, binnen drie maanden een woning kan krijgen, mits zij haar zoekgebied uitbreidt en haar woonwensen aanpast. De rechtbank oordeelt dat de situatie van eiseres niet zo uitzonderlijk is dat verweerder gehouden was om een urgentieverklaring te verstrekken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden.