ECLI:NL:RBDHA:2023:9441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023, in de zaak NL23.14225, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de beoordeling van de aanvraag, gebaseerd op de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de eerste beroepsgrond van eiser slaagt, omdat het bestreden besluit prematuur was genomen. De rechtbank stelt vast dat op het moment van het nemen van het besluit op 10 mei 2023, er nog geen claimakkoord met Frankrijk tot stand was gekomen. Dit betekent dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat er inmiddels wel een geldig claimakkoord is tot stand gekomen.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Frankrijk in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de situatie zorgelijk is, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Frankrijk een schending van zijn rechten zou opleveren. De staatssecretaris heeft terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd en kan in redelijkheid afzien van het toepassen van zijn discretionaire bevoegdheid op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en kent eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
10 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De eerste beroepsgrond van eiser slaagt en de rechtbank verklaart het beroep gegrond. Desondanks constateert de rechtbank dat de eindconclusie van het bestreden besluit juist is. Vanuit het streven naar finale geschilbeslechting bepaalt de rechtbank daarom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop op 10 mei 2023 gereageerd.
Kon het bestreden besluit al op 10 mei 2023 worden genomen?
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit is genomen voordat het claimakkoord tot stand gekomen was. Volgens eiser betekent dit dat het bestreden besluit prematuur was en daarom onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht aanvoert dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen claimakkoord tot stand was gekomen. Het claimverzoek is weliswaar gedateerd op 9 maart 2023, maar de reactietermijn gaat pas lopen na
ontvangstvan het verzoek. [1] Uit het procesdossier en hetgeen ter zitting is verhandeld blijkt dat de Franse autoriteiten het claimverzoek op 10 maart 2023 hebben ontvangen. Dit betekent dat Frankrijk tot en met 10 mei 2023 de tijd had om te reageren op het claimverzoek en dat – anders dan in het bestreden besluit staat – ook niet door tijdsverloop een claimakkoord tot stand is gekomen. Het bestreden besluit is bekendgemaakt per e-mail aan de gemachtigde van eiser op 10 mei 2023 om 12:24 en het claimakkoord van de Franse autoriteiten is later die dag door de staatssecretaris ontvangen. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft tijdens de zitting ook erkend dat het bestreden besluit prematuur genomen is. Omdat een claimakkoord nodig is voor het buiten behandeling stellen van een asielaanvraag heeft eiser gelijk dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid in strijd van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft tijdens de zitting betoogd dat het geconstateerde gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat sprake is van een dusdanig fundamenteel gebrek in de grondslag van het bestreden besluit dat artikel 6:22 van de Awb zich hiervoor niet leent. Desondanks is in het kader van finale geschilbeslechting relevant dat inmiddels wel een claimakkoord tot stand is gekomen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hieronder beziet de rechtbank of de overige argumenten die eiser heeft aangevoerd daaraan in de weg staan.
Is het claimakkoord geldig?
7. Eiser voert aan dat in het claimverzoek niet is genoemd dat hij asiel heeft aangevraagd in Frankrijk, zodat ten onrechte is ‘geclaimd’ op grond van artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser stelt dat hij op 15 december 2016 Frankrijk legaal is ingereisd met een visum en dat hij tot 2021 daar heeft gewerkt. In 2021 heeft eiser asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. Eiser voert ook aan dat zijn Franse visum kennelijk niet in registratiesysteem EU-VIS is geregistreerd en dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitgaat dat hij Frankrijk illegaal is binnengekomen. Ook dit staat aan totstandkoming van een claimakkoord in de weg.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat als in het claimverzoek een andere grondslag voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid is vermeld dan de grond waarop de andere lidstaat zich uiteindelijk verantwoordelijk heeft geacht dit niet aan totstandkoming van een claimakkoord in de weg staat. [2] Hoewel eiser gelijk heeft dat ten onrechte is geclaimd op grond van artikel 13, tweede lid, van de Dublinverordening, slaagt zijn betoog dus niet. Dat eisers visum kennelijk niet in registratiesysteem EU-VIS is geregistreerd, volgt de rechtbank ook niet, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat hij inderdaad een Frans visum heeft gehad.
7.2
Vast staat dat de Franse autoriteiten op 10 mei 2023 het door Nederland gedane claimverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. Eiser heeft (ter zitting) erkend dat dit de juiste grondslag is voor het claimakkoord. De rechtbank stelt derhalve vast dat op 10 mei 2023, na het bestreden besluit, alsnog een geldig claimakkoord tot stand is gekomen.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
8. Eiser voert aan dat in Frankrijk de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, omdat de kans groot is dat hij geen opvang krijgt en hij wordt teruggestuurd naar Algerije. Hij overlegt als onderbouwing hiervan het ‘Country report: France 2021 update’ van Asylum Information Database (AIDA) van april 2022. In het bijzonder wijst eiser op pagina 60, waar staat dat hij zich alleen tot de Office Français de protection des réfugiés et des apatrides (OFPRA) voor een nieuwe asielaanvraag kan wenden als hij over nieuw bewijsmateriaal beschikt. Ook wijst eiser erop dat uit pagina 60, 61 en 107 blijkt dat asielzoekers in de Dublinprocedure in de praktijk vaak op straat of in kraakpanden moeten wonen. Als verdere onderbouwing hiervan overlegt eiser een artikel uit The New York Times ‘With Official Housing Scant, French People Open Their Homes to Migrants’ van 17 mei 2021. Hierin staat namelijk dat 55% van de asielzoekers op dat moment opvang van overheidswege kregen. Ten slotte overlegt eiser ook een artikel uit The New Humanitarian ‘What’s behind the housing crisis for asylum seekers in France?’ van 27 april 2021. In dit artikel staat dat Franse advocaten verklaren dat het gebrek aan opvang een bewuste strategie van de Franse regering is, met als doel om mensen te ontmoedigen om bescherming aan te vragen. Volgens eiser kan dus ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Vanwege het voorgaande stelt eiser ook dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van de discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen.
8.1.
De staatssecretaris mag in beginsel ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie volgt dat aan een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moet worden voldaan voordat wordt aangenomen dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade. Deze bijzonder hoge drempel is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuze om terechtkomt in een toestand van ‘zeer verregaande materiële deprivatie’ die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. [3]
8.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 9 maart 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4] In deze uitspraak verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 21 april 2021, waarin onder meer het AIDA-rapport van maart 2021 is betrokken. [5] In dit laatstgenoemde rapport, dat een voorloper is van het door eiser genoemde, staat op pagina 17 dat 51% van de opvanggerechtigde asielzoekers daadwerkelijk opvang kreeg. Op pagina 100 staat dat sommige
prefecturesde opvangvoorzieningen systematisch hebben verminderd voor asielzoekers die een opvolgende aanvraag hebben ingediend. In vergelijking tot deze situatie is volgens het door eiser aangedragen rapport weinig veranderd. De door hem overgelegde artikelen zijn van rond dezelfde datum als het oudere AIDA-rapport en daarom minder relevant.
8.3.
Hoewel de situatie in Frankrijk met betrekking tot de opvang van asielzoekers zonder meer zorgelijk is te noemen, bestaat onvoldoende aanleiding om op basis van het AIDA-rapport van april 2022 te oordelen dat aan de onder 2.1 genoemde hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo zou zijn voldaan. Aangezien uit dit recentste AIDA-rapport geen wezenlijk andere situatie blijkt dan de Afdeling op 9 maart 2022 en 21 april 2021 heeft beoordeeld, slaagt het betoog van eiser niet. Dat hij bij een opvolgende asielaanvraag nieuw bewijs moet overleggen, is een voorwaarde die lidstaten volgens artikel 40 van de Procedurerichtlijn mogen stellen en vormt dus geen schending van Unierecht. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zijn eventuele overdracht aan Frankrijk een schending van artikel 3 van het EVRM of het Unierecht inhoudt. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen ten opzichte van eiser nakomt. De staatssecretaris heeft, gelet op de door eiser genoemde omstandigheden, ook in redelijkheid kunnen afzien van het aanwenden van zijn bevoegdheid uit artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Er is alsnog een claimakkoord tot stand gekomen en eisers argumenten over het claimakkoord en de door hem overgelegde bewijsstukken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in de weg. Vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting bepaalt de rechtbank daarom dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Om de staatssecretaris op te dragen een nieuw besluit te nemen, zou geen efficiënte afdoening van dit beroep vormen, omdat deze in redelijkheid geen ander besluit kan nemen dan eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Toegekend wordt daarom € 1.674.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:2020:1790, onder 5.
3.HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.