ECLI:NL:RBDHA:2023:9607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/8417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om persoonlijke betalingsregeling en beoordeling van betalingscapaciteit door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin een betalingsregeling voor terugvorderingen zorgtoeslag en huurtoeslag is vastgesteld. Eiser had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor een totaalbedrag van € 26.460, maar de Belastingdienst heeft de opeisbare betalingscapaciteit van eiser vastgesteld op € 876 per maand, gedurende 24 maanden. Eiser betwist deze berekening en stelt dat hij niet in staat is om dit bedrag maandelijks te betalen, omdat hij na betaling van zijn kosten geen besteedbaar inkomen overhoudt.

De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door [naam 1] en de Belastingdienst vertegenwoordigd was door [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst de betalingscapaciteit van eiser op juiste wijze heeft berekend, rekening houdend met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen die zouden rechtvaardigen dat een lager maandbedrag zou moeten worden vastgesteld, ondanks dat zijn werkelijke betalingscapaciteit hoger was dan het vastgestelde bedrag.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst de betalingscapaciteit van eiser correct heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 juni 2023 en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat eiser gedurende 24 maanden € 876 per maand terugbetaalt.
Verweerder heeft bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], [naam 3] en [naam 4].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 30 juni 2022 heeft eiser verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor de terugvorderingsbeschikkingen zorgtoeslag en huurtoeslag 2018 tot en met 2020 en kinderopvangtoeslag 2019 tot en met 2021 van in totaal € 26.460.
2. Op 15 juli 2022 heeft verweerder de opeisbare betalingscapaciteit van eiser berekend op € 876 per maand. Verweerder heeft bepaald dat eiser de openstaande bedragen moet terugbetalen in 24 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 876. De laatste termijn moet uiterlijk op 30 juni 2024 betaald zijn.
3. Op 18 november 2022 heeft verweerder een beslissing op het bezwaar genomen en daarin het primaire besluit gehandhaafd. Omdat eiser in de bezwaarfase nieuwe financiële gegevens heeft overgelegd, is er door verweerder een nieuwe berekening gemaakt van de betalingscapaciteit. Hieruit is gebleken dat eiser maandelijks over een opeisbare betalingscapaciteit van € 1.385 beschikt. Omdat eiser niet in een slechtere positie kan komen te verkeren door het maken van bezwaar, heeft verweerder de betalingscapaciteit van € 876 gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij een nieuwe ingangsdatum gehanteerd. De uiterste betaaldatum van de eerste termijn is 31 december 2022 en de laatste termijn zal op 30 november 2024 betaald moeten zijn.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Onder verwijzing naar een opsomming van zijn werkelijke uitgaven, stelt eiser dat hij niet in staat is om het bedrag van € 876 maandelijks te voldoen. Na betaling van alle kosten, houdt hij geen besteedbaar bedrag over waardoor hij steeds om hulp moet vragen aan familie of vrienden.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat eiser voldoende betalingscapaciteit heeft om het openstaande bedrag binnen 24 maanden te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) moet het bedrag van een terugvordering binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering worden betaald. Artikel 31 van de Awir biedt de mogelijkheid om nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir). Op grond van het vierde lid van dit artikel kan een betalingsregeling worden vastgesteld waarbij de terugvordering in 24 maanden wordt terugbetaald. Op grond van het vijfde lid kan op verzoek van een belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering terug te betalen overeenkomstig een betalingsregeling zoals bedoeld in het vierde lid, een persoonlijke betalingsregeling worden vastgesteld waarbij de hoogte van de maandelijks te betalen bedragen wordt vastgesteld op basis van de betalingscapaciteit van een belanghebbende en zijn of haar partner. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op grond van artikel 13 tot en met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Uitvoeringsregeling IW).
7. Verweerder komt op basis van de gegevens die eiser op 30 juni 2022 heeft verstrekt uit op een maandelijkse betalingscapaciteit van € 1.095. Van dit bedrag wordt 80% opgeëist (de zogeheten uitvoeringstolerantie), waardoor de opeisbare betalingscapaciteit € 876 per maand bedraagt. Op basis van 24 maanden bedraagt de totale betaalcapaciteit (24 maal
€ 876) € 21.024. Eiser heeft de door verweerder bij die berekening gebruikte bedragen niet betwist.
8. In artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW, gelezen in verbinding met artikel 7, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, is opgesomd welke uitgaven verweerder meeneemt in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit niet met alle feitelijke uitgaven van eiser rekening kan houden, maar alleen met de uitgaven die in die bepaling zijn opgesomd. In het bestreden besluit is door verweerder uiteengezet hoe hij de betalingscapaciteit van eiser heeft berekend. Verweerder heeft overeenkomstig artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Uitvoeringsregeling IW, de betalingen op belastingschulden, de netto woonlasten en de verschuldigde premie voor de zorgverzekering van eiser en zijn toeslagpartner meegenomen. Verweerder komt bij het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling beoordelingsruimte toe. Verweerder heeft die beoordelingsruimte ingevuld door voor het stelsel van de toeslagen alleen de in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW genoemde kosten mee te nemen bij de berekening van de betalingscapaciteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermaals geoordeeld [1] dat verweerder redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft ingevuld, gelet op het doel van de toeslagen.
9. Verweerder voert bij de berekening van de betalingscapaciteit beleid dat is neergelegd in artikel 79.8 van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad). Artikel 79.8 van de Leidraad is per 1 juli 2022 gewijzigd [2] , in die zin dat verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit de artikelen 25.5.5 tot en met 25.5.9 van de Leidraad kan toepassen. Hierdoor kan voortaan onder meer rekening worden gehouden met werkelijke uitgaven voor huur- en hypotheekverplichtingen, met bijzondere uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de belanghebbende en met aflossingsverplichtingen aan derden waarvan het niet-betalen tot ongewenste effecten kan leiden. Dit naar aanleiding van signalen dat behoefte bestaat aan een meer persoonsgerichte benadering bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling door een belanghebbende met een toeslagschuld. Toepassing van de artikelen 25.5.5 tot en met 25.5.9 van de Leidraad leidt in dit geval echter niet tot het oordeel dat verweerder de betalingscapaciteit onjuist heeft berekend. Omdat op dit moment nog geen sprake is van een schuld aan het energiebedrijf waarop wordt afgelost, staat artikel 25.5.8 van de Leidraad in de weg aan het meenemen van de door eiser gestelde uitgaven voor energiekosten bij de berekening van de betalingscapaciteit. Indien eiser in de toekomst gaat aflossen op schulden, indien de kosten verschuldigd aan de zorgverzekeraar of als zijn woonlasten hoger worden of indien de financiële situatie anderszins wijzigt, staat het eiser vrij om een nieuw verzoek om een persoonlijke betalingsregeling in te dienen.
10. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de nadelige gevolgen van strikte toepassing van een wettelijke bepaling niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan verweerder, ondanks dat ten tijde van het bestreden besluit de opeisbare betalingscapaciteit hoger was dan
€ 876 per maand (namelijk €1.385), een lager maandelijks aflossingsbedrag had moeten vaststellen. De omstandigheid dat eiser schulden heeft en het maandbedrag niet kan betalen, kan niet als een bijzondere omstandigheid worden beschouwd. Daar komt bij dat het totaal van de schulden waarvoor de betalingsregeling is getroffen € 26.460 bedraagt. Volgens de betalingsregeling zal daarvan na 24 maanden € 21.024 zijn afgelost en zal het restant in beginsel buiten invordering blijven.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels de opeisbare betalingscapaciteit van eiser op juiste wijze heeft vastgesteld op € 876 per maand.
Wat is de conclusie?
12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1753.
2.Stcrt. 2022 nr. 16600.