ECLI:NL:RBDHA:2023:9609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 23/375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorg- en huurtoeslag na vaststelling van toetsingsinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die onder bewind stond, en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van zorg- en huurtoeslag. Eiser was het niet eens met de definitieve vaststelling van zijn toeslagen over 2021, die door de Belastingdienst waren gebaseerd op een hoger toetsingsinkomen dan hij had opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst terecht is uitgegaan van het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de Basisregistratie inkomen (BRI) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering zouden rechtvaardigen.

Eiser had in de periode van 9 augustus 2017 tot 1 juli 2022 onder bewind gestaan en had geen toegang tot zijn Digid-code, waardoor hij niet in staat was om de terugvordering te voorkomen. De rechtbank oordeelde echter dat de terugvordering van de te veel verstrekte voorschotten zorg- en huurtoeslag terecht was, omdat het inkomen van eiser volgens de BRI hoger was dan het door hem opgegeven inkomen. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst zich op het standpunt had kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien of deze te matigen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat hij geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van het griffierecht. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak, indien hij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag van eiser over het jaar 2021 definitief vastgesteld op respectievelijk € 506 en
€ 180 en bepaald dat het teveel betaalde voorschot zorgtoeslag van € 783 en het teveel betaalde voorschot huurtoeslag van € 3.269 wordt teruggevorderd.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in de periode van 9 augustus 2017 tot 1 juli 2022 onder bewind gestaan van [naam 3] (de bewindvoerder). Op 15 januari 2021 heeft de bewindvoerder een aanvraag zorg- en huurtoeslag voor eiser ingediend met ingang van 1 oktober 2020. De bewindvoerder heeft daarbij doorgegeven dat het inkomen van eiser over 2020 € 17.000 bedraagt. Op 20 januari 2021 is aan verweerder doorgegeven dat het inkomen van eiser over 2021 € 17.329 bedraagt.
2. Bij besluit van 20 februari 2021 heeft verweerder de aan eiser toegekende voorschotten zorg- en huurtoeslag vastgesteld op respectievelijk € 1.287 en € 3.437. Hierbij is verweerder uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 17.329. Dit besluit is gericht aan eiser en geadresseerd aan de bewindvoerder.
3. Verweerder heeft de zorg- en huurtoeslag over 2021 definitief vastgesteld op respectievelijk € 506 en € 180, omdat uit een op 25 mei 2022 ontvangen melding van de Basisregistratie inkomen (BRI) een toetsingsinkomen is gebleken van eiser van € 27.583. Op basis van dat inkomen heeft eiseres recht op minder zorg- en huurtoeslag.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met de terugvordering van de zorg- en huurtoeslag. In de onderhavige jaren stond hij namelijk onder bewind, hij had geen toegang tot zijn Digid-code en had dus geen mogelijkheid om het ontstaan van de terugvordering te voorkomen. Het bewind is met ingang van 1 juli 2022 beëindigd en eiser zou daardoor schuldenvrij moeten zijn. Nu wordt hij onverwachts geconfronteerd met een terugvordering.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat de te veel verstrekte voorschotten zorg- en huurtoeslag 2021 terecht zijn teruggevorderd. Verweerder ziet geen aanleiding om de terugvordering geheel of gedeeltelijk te matigen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Het recht op zorg- en huurtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiser. Verweerder dient bij de bepaling van de draagkracht [1] uit te gaan van het inkomensgegeven [2] van eiser zoals dat door de inspecteur van de inkomstenbelasting (inspecteur) is vastgelegd in de BRI. Van dit inkomensgegeven kan verweerder bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. Het inkomensgegeven van € 27.583 is door de inspecteur op 25 mei 2022 geregistreerd in de BRI. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van dit toetsingsinkomen. Niet gebleken is dat verweerder, uitgaande van een toetsingsinkomen van € 27.583, het recht van eiser op zorg- en huurtoeslag op onjuiste wijze heeft berekend.
7. Doordat er dus een verschil is tussen het opgegeven geschatte toetsingsinkomen en het daadwerkelijke toetsingsinkomen volgens de BRI, heeft eiser een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Op grond van artikel 31bis van de Awir kan verweerder het bedrag van een terugvordering niet geheel of gedeeltelijk kwijtschelden. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [3] In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat een toeslag een financiële tegemoetkoming is van het Rijk waarop alleen aanspraak kan worden gemaakt als wordt voldaan aan de daartoe in wet- en regelgeving gestelde voorwaarden. Verweerder probeert te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. Daarnaast wijst verweerder op het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), waarin het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen is opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
8. In het geval van eiser is de terugvordering ontstaan door een afwijking van het geschatte inkomen en het vastgestelde inkomen. Dit is dus geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen terugvordering. Volgens verweerder zijn ook de omstandigheden dat eiser zijn partner is verloren, dat hij gedurende twee jaar werkloos is geweest en dat het door slechte communicatie van instanties langer heeft geduurd totdat het bewind werd opgeheven, op zichzelf of in samenhang bezien niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die na een belangenafweging reden zijn om van terugvordering af te zien of te matigen. Volgens verweerder zijn de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiser niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Dat eiser in de onderhavige periode onder bewind stond, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van terugvordering af had moeten zien dan wel deze had moeten matigen. In het Verzamelbesluit is tevens uiteen gezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna verweerder aan de hand van de financiële gegevens van de belanghebbende nagaat wat de betalingscapaciteit is. De financiële situatie van eiser kan dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde toeslagen dan wel dit bedrag te matigen.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef
2.Artikel 21, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.