ECLI:NL:RBDHA:2023:9619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17055 en NL23.17091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en inreisverbod van een Liberiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Liberiaanse vreemdeling tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod. De vreemdeling, eiser, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 19 januari 2018 ongegrond was verklaard, wat tevens als terugkeerbesluit gold. Op 10 juni 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar uitgevaardigd, alsook de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het terugkeerbesluit niet geldig was vanwege het ontbreken van een land van terugkeer en dat de besluiten onzorgvuldig tot stand waren gekomen.

De rechtbank heeft de beroepen op 21 juni 2023 behandeld. Eiser was via een beeldverbinding aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig. De rechtbank overwoog dat het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 voldeed aan de vereisten en dat er geen onduidelijkheid bestond over Liberia als land van terugkeer. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nieuwe termijn voor vrijwillig vertrek, aangezien eiser niet aan zijn vertrekplicht had voldaan. Ook het beroep tegen het inreisverbod werd ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat de maatregel onrechtmatig was.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17055 en NL23.17091

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd. Daarnaast heeft verweerder op 10 juni 2023 aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar (bestreden besluit 2) uitgevaardigd. Verweerder heeft diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 3) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder zaaknummer NL23.17091. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder zaaknummer NL23.17055. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.G.S. Ringelé. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geboortedatum].
Het beroep met zaaknummer NL23.17091
2. Eiser voert allereerst aan dat het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 niet geldig is vanwege het ontbreken van een land van terugkeer. Hierdoor kan het inreisverbod, dat immers connex is aan dat terugkeerbesluit, ook niet in stand blijven. Nu in het aanvullend terugkeerbesluit wel een land van terugkeer is opgenomen, moet aan eiser een nieuwe termijn voor een vrijwillig vertrek worden geboden. Daarom is ook het aanvullend terugkeerbesluit onrechtmatig. Voorts zijn beide besluiten onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat de komst van een piketadvocaat niet is afgewacht en eiser onvoldoende indringend is bevraagd over zijn bezwaren. Daarnaast is het inreisverbod in strijd met het belang van eisers kind in Frankrijk. Tot slot is niet gebleken dat beide besluiten aan eiser zijn uitgereikt en eiser daarvoor heeft getekend.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Het beroep ten aanzien van bestreden besluit 1 (aanvullend terugkeerbesluit).
4. Bij besluit van 19 januari 2018 is eisers asielaanvraag ongegrond verklaard. Dat besluit gold tevens als terugkeerbesluit. Hierin is al aan eiser meegedeeld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021 [1] heeft verweerder bij het bestreden besluit 1 een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser uitgevaardigd. In dit besluit is Liberia genoemd als land waarnaar eiser moet terugkeren.
5. De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 voldoet aan de vereisten van een terugkeerbesluit, zoals die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 mei 2020 in de zaak FMS e.a. en de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat de achterliggende gedachte bij het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit waarin het land van terugkeer wordt vermeld, is dat het voor een vreemdeling kenbaar moet zijn naar welk land hij mogelijk zal worden verwijderd. In het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 staat dat eiser de Liberiaanse nationaliteit heeft en dat hij afkomstig is uit Liberia. Tevens heeft verweerder daarin de verklaringen van eiser over zijn vrees voor terugkeer naar Liberia beoordeeld en die vrees ongegrond bevonden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er voor eiser op geen enkel moment onduidelijkheid heeft bestaan over Liberia als het land waarnaar hij dient terug te keren, en dat verweerder hem naar Liberia zou uitzetten wanneer hij niet aan zijn vertrekplicht zou voldoen. Het bestreden besluit 1 heeft daarom geen andere rechtsgevolgen dan het terugkeerbesluit van 19 januari 2018, waardoor het bestreden besluit 1 niet gericht is op rechtsgevolg. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep ten aanzien van bestreden besluit 2 (inreisverbod)
6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat aan eiser een nieuwe termijn voor vrijwillig vertrek moest worden geboden. Een dergelijke termijn was reeds opgenomen in het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 en eiser is, zoals hij zelf erkent, desondanks niet vertrokken. Verweerder was daarom in beginsel gehouden tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen. [2]
7. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat hij ten onrechte buiten aanwezigheid van de piketadvocaat is gehoord. Volgens het proces-verbaal van gehoor met eiser van 10 juni 2023 heeft eiser er desgevraagd uitdrukkelijk mee ingestemd om met het gehoor te beginnen voordat de raadsman is gearriveerd. Er is reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de komst van de piketadvocaat had moeten afwachten.
8. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij onvoldoende over zijn eventuele bezwaren tegen het inreisverbod is bevraagd. Uit het proces-verbaal van het gehoor van 10 juni 2023 blijkt dat eiser met behulp van een tolk Engels, die hij desgevraagd zei te begrijpen en te verstaan, is gehoord, dat hem uitdrukkelijk is meegedeeld dat verweerder voornemens is aan hem een inreisverbod uit te vaardigen en wat dit dan inhoudt. Ook is eiser volgens het proces-verbaal in de gelegenheid is gesteld om omstandigheden aan te voeren waarom van het opleggen van het inreisverbod moet worden afgezien. Aan eiser is gevraagd of hij familieleden heeft in Nederland of Europa, of hij daar zakelijke belangen heeft en of er medische omstandigheden zijn die moeten worden meegewogen. Op deze vragen antwoordde eiser ontkennend. Om die reden is er evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat eiser een kind in Frankrijk stelt te hebben.
9. Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat het inreisverbod niet aan hem is uitgereikt. In het besluit zelf staat namelijk dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Het enkele feit dat eiser niet voor de ontvangst heeft getekend, is onvoldoende om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
10. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
Het beroep met zaaknummer NL23.17055 (bestreden besluit 3)
Het voortraject
11. Volgens eiser is hij op een onrechtmatige wijze staande gehouden omdat sprake is geweest van een in feite discriminatoire en in elk geval verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Eiser voert aan dat het in de hand hebben van een telefoon tijdens het fietsen niet strafbaar is. Het moet daarom de huidskleur van eiser zijn geweest die aanleiding heeft gegeven eiser staande te houden. Voorts voert eiser aan dat de piketcentrale ten onrechte pas op 10 juni 2023 om 11.22 uur is ingelicht, waar eiser die dag al om 00:00 uur door de vreemdelingenpolitie werd overgenomen. Ook meent eiser dat de ophouding te lang heeft geduurd. De wettelijke termijn van zes uur is overschreden en dit maakt de maatregel onrechtmatig.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Vooropgesteld moet worden dat het niet aan de bewaringsrechter is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Los daarvan volgt uit het proces-verbaal van aanhouding van de politie van 9 juni 2023 in het dossier dat eiser die dag werd aangetroffen toen hij op het fietspad fietste met zijn hand een telefoontoestel. Dit was voor de verbalisanten aanleiding eiser staande te houden. Dat sprake is van een discriminatoire staandehouding wordt weliswaar gesuggereerd, maar is op geen enkele wijze gebleken. De rechtbank wijst er in dat verband op dat, zoals ook ter zitting aan eisers gemachtigde is voorgehouden, het vasthouden van een telefoon tijdens het besturen van een voertuig niet is toegestaan. [3] Dit levert dan ook een verkeersovertreding op. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verbalisanten zonder meer gerechtigd waren eiser staande te houden. Verder leidt de rechtbank uit het proces-verbaal van aanhouding af dat eiser zich desgevraagd niet kon legitimeren en ook niet wilde vertellen hoe hij heette, en dat hij om die reden werd aangehouden wegens het niet naleven van de identificatieplicht. [4] Van een aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden met een louter vreemdelingenrechtelijk doel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Voorts mag een vreemdeling op grond van artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw niet langer dan zes uren worden opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek in het dossier blijkt dat eiser - na zijn heenzending uit strafrechtelijke detentie – is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, te weten het Bureau Vreemdelingenpolitie te Den Haag, waar hij op 10 juni 2023 om 10:09 uur aankwam. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. [5] Uit de maatregel van bewaring blijkt vervolgens dat eiser op 10 juni 2023 om 15:25 uur in bewaring is gesteld. Dit betekent dat eiser binnen de voorgeschreven termijn van zes uur in bewaring is gesteld. Aan eiser kan voorts worden toegegeven dat de piketcentrale pas op een laat tijdstip over de vrijheidsontneming van eiser is ingelicht, maar eiser is daardoor niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser er desgevraagd mee heeft ingestemd dat hij zonder advocaat over zijn voorgenomen inbewaringstelling zou worden gehoord. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
14. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
15. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [6] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
16. Eiser betwist alle zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c stelt eiser dat die gronden niet aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd omdat het oude terugkeerbesluit van 19 januari 2018 en het daarop gebaseerde inreisverbod niet geldig zijn. Verder stelt eiser ten aanzien van de zware grond 3d dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom die grond van toepassing is. Daarnaast is de zware grond 3i evenmin van toepassing, nu dat niet ziet op het gedrag van eiser maar op zijn expliciete uitlatingen.
17. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond 3a wijst verweerder terecht op eisers verklaring in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling dat hij eerder Nederland zonder geldig reisdocument is ingereisd. Deze grond is dan ook feitelijk juist. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware gronden 3b en 3c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Bij het besluit van 19 januari 2018 is de asielaanvraag van eiser afgewezen en is aan hem een vertrekplicht opgelegd waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Gelet daarop zijn ook de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist. Verweerder mag bij het tegenwerpen van deze gronden daarmee volstaan. [8] Ten aanzien van de zware grond 3d werpt verweerder terecht aan eiser tegen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn persoonsgegevens onderbouwen, terwijl niet is gebleken dat hij inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten (alsnog) te verkrijgen. Ook deze grond is dus feitelijk juist. De rechtbank stelt verder vast dat ook de zware grond 3i feitelijk juist is. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling immers verklaard dat hij niet wilt terugkeren naar Liberia omdat hij daar problemen heeft. Tevens wijst verweerder er terecht op dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn verplichting tot terugkeer die volgt uit het terugkeerbesluit van 19 januari 2018. Verweerder heeft daaruit kunnen concluderen dat eiser nog altijd niet bereid is mee te werken aan zijn terugkeer naar Liberia. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Voortvarendheid
18. Tot slot heeft eiser ter zitting aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling al te kennen heeft gegeven dat hij niet terug kan naar Liberia omdat hij daar problemen heeft. Verweerder had hem dan ook eerder in de gelegenheid moeten stellen om een asielaanvraag in te dienen.
19. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft immers enkel verklaard dat hij problemen heeft in Liberia waarvoor hij eerder asiel heeft aangevraagd en dat hij niet terug wilt naar Liberia. Verweerder heeft op grond van eisers uitlatingen niet hoeven aan te nemen dat hij opnieuw een asielaanvraag wilde indienen. Bovendien is eiser op 16 juni 2023 alsnog door verweerder in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen.
Ambtshalve toets
20. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [9] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
21. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over de bestreden besluiten 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over het bestreden besluiten 2 en 3 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3.Artikel 61a van Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
4.Artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
6.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
9.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.