ECLI:NL:RBDHA:2023:9658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bovenwettelijke uitkering niet meegenomen bij berekening dagloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een IVA-uitkering. Eiseres, die eerder werkzaam was als senior beleidsadviseur bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, had een beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV waarin haar bezwaar tegen de hoogte van haar IVA-uitkering ongegrond was verklaard. Eiseres stelde dat haar bovenwettelijke uitkering, die zij had ontvangen in de referteperiode, meegeteld moest worden bij de berekening van haar dagloon. Het UWV had echter gesteld dat deze uitkering niet als loon kon worden aangemerkt, omdat de dienstbetrekking was beëindigd.

Tijdens de zitting op 7 april 2023 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de bovenwettelijke uitkering als wachtgeld moest worden aangemerkt en niet als aanvulling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bovenwettelijke uitkering moet worden beschouwd als een aanvulling in de zin van het Dagloonbesluit en daarom niet meetelt bij de berekening van het dagloon. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geconcludeerd dat het UWV de IVA-uitkering correct heeft vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Simsek),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend vanaf 21 juli 2021.
Bij besluit van 28 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is laatstelijk van 1 maart 2001 tot 1 oktober 2016 als senior beleidsadviseur voor 35,86 uur per week werkzaam geweest bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van een ziekmelding op 8 maart 2016 is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend vanaf 3 oktober 2016 tot 5 januari 2018. Aan eiseres is vanaf 5 januari 2018 tot 5 januari 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij besluit van 4 april 2018 is aan eiseres een bovenwettelijke uitkering toegekend vanaf 5 januari 2018. Eiseres heeft zich op 30 januari 2020 ziek gemeld. Bij besluit van 11 februari 2020 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend vanaf 30 januari 2020.
2. Bij het primaire besluit is aan eiseres per 21 juli 2021 een IVA-uitkering toegekend van € 3.379,52 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. De referteperiode loopt van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019.
3. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat het dagloon juist is berekend. Verweerder licht toe dat op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) onder loon wordt verstaan het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Op grond van artikel 16, tweede lid, onder a, van de Wfsv wordt onder loon mede verstaan de aanvullende uitkering van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat. De door eiseres ontvangen bovenwettelijke uitkering wordt niet als loon aangemerkt omdat de dienstbetrekking was beëindigd.
4. Eiseres stelt dat door haar in de referteperiode ontvangen bovenwettelijke uitkering moet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de extra uitkering geen aanvulling is in de zin van artikel 14, onder a, van het Dagloonbesluit, maar als wachtgeld in de zin van artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de WW moet worden aangemerkt. Subsidiair betoogt eiseres dat het niet meetellen van de bovenwettelijke uitkering voor haar onredelijk uitpakt, nu het dagloon leidend is voor de hoogte van haar arbeidsongeschiktheidspensioen van ABP en Loyalis.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA wordt onder loon verstaan: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wsfv.
5.2
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wfsv wordt onder loon verstaan: het loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964. Op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wfsv behoort niet tot het loon hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de WW en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat en met uitzondering van toeslagen op grond van de Toeslagenwet.
5.3
Op grond van artikel 14, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit wordt onder loon verstaan: loon in de zin van artikel 16 van de Wsfv met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen de toeslagen en aanvullingen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wsfv.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres ontvangen bovenwettelijke uitkering moet worden aangemerkt als een aanvulling als bedoeld in artikel 14, onder a, van het Dagloonbesluit en daarom niet wordt meegenomen bij de berekening van het dagloon. [1] In de toelichting op artikel 14 in de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit wordt uitdrukkelijk vermeld dat aanvullingen door de werkgever op een uitkering op grond van artikel 16 van de Wfsv tot het SV-loon behoren, maar dat bij de dagloonvaststelling hiermee geen rekening wordt gehouden. Als ook rekening zou worden gehouden met de aanvulling, zou sprake zijn van overcompensatie. [2] Gelet hierop heeft verweerder terecht de bovenwettelijke uitkering niet betrokken bij de vaststelling van het dagloon.
5.5
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bovenwettelijke uitkering als wachtgeld in de zin van artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de WW moet worden aangemerkt en daarom niet als aanvulling als bedoeld in artikel 14, onder a, van het Dagloonbesluit kan worden aangemerkt. Eiseres heeft dit eerst ter zitting gesteld en niet met stukken onderbouwd. Ook het besluit van 4 april 2018, waarbij aan eiseres de bovenwettelijke uitkering is toegekend vanaf 5 januari 2018, is niet overgelegd.
5.6
De rechtbank begrijpt het subsidiaire betoog van eiseres als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Blijkens voornoemde nota van toelichting ligt aan de regeling van artikel 14 ten grondslag dat overcompensatie moet worden voorkomen. Om die reden telt een bovenwettelijke uitkering niet mee bij de vaststelling van het dagloon. Dat dit ertoe kan leiden dat eiseres een lager arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt, is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig in verhouding tot dit met de dagloonregeling beoogde doel.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het dagloon op de juiste wijze berekend. Verweerder heeft terecht per 21 juli 2021 een IVA-uitkering toegekend van € 3.379,52 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:961; Rb. Zutphen 9 mei 2012, ECLI:NL:RBZUT:2012:BW5458.