ECLI:NL:RBDHA:2023:9764
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding van een vreemdeling op basis van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen zijn ophouding beoordeeld. De ophouding vond plaats op 17 juni 2023 en duurde van 00.45 uur tot 14.04 uur. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.T. Laigsingh, heeft beroep aangetekend tegen de rechtmatigheid van deze ophouding. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door N. Mikolajczyk, was ook aanwezig op de zitting die op 27 juni 2023 plaatsvond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de ophouding niet ambtshalve kan worden getoetst, in tegenstelling tot de maatregel van bewaring. Dit is in overeenstemming met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het gebruik van de bevoegdheid om een vreemdeling op te houden niet onder het bereik van het Unierecht valt. Eiser heeft zijn beroep niet inhoudelijk toegelicht, wat heeft geleid tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de ophouding rechtmatig was en dat de staatssecretaris niet verplicht is om de proceskosten van eiser te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de ophouding van eiser rechtmatig was.