In deze zaak heeft eiser op 3 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 november 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 10 augustus 2022 verstreken is, niet is nageleefd door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom te verbinden aan het niet naleven van deze uitspraak.
De rechtbank oordeelt dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verweerder binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen zestien weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op 2 februari 2023.