In deze zaak heeft eiser op 19 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 november 2021 was ingediend. De rechtbank Den Haag heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te verplichten binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom op te leggen voor het niet naleven van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van zijn aanwijzingen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.