In deze zaak heeft eiser op 3 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 22 februari 2022 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en om een rechterlijke dwangsom te verbinden aan het niet naleven van deze uitspraak.
De rechtbank overweegt dat, op basis van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van zijn aanwijzingen. De rechtbank stelt vast dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet behandelen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit aan eiser bekendmaakt. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.