ECLI:NL:RBDHA:2023:9801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL22.18670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in asielaanvraagzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 maart 2023, wordt het beroep van eisers behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 februari 2022. In die uitspraak werd bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opnieuw moest beslissen op de aanvragen van eisers, maar dit is niet tijdig gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden een nieuw besluit heeft genomen, ondanks dat eisers hem in gebreke hebben gesteld op 19 augustus 2022.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. Er is geen noodzaak voor een zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt een termijn van acht weken op voor het afnemen van een gehoor en acht weken daarna voor het bekendmaken van een besluit. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast krijgen eisers een vergoeding van € 418,50 voor de proceskosten, omdat zij een professionele hulpverlener hebben ingeschakeld voor het indienen van hun beroepschrift.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris binnen zestien weken een besluit moet nemen, en dat hij bij niet-naleving een dwangsom moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18669 en NL22.18670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
en
[eiseres], eiseres
V- nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B.A. Palm) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 februari 2022 (nummer 202106230/1/V2). In die uitspraak staat dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
2. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 17 september 2019. De aanvraag is bij besluit van 23 juni 2021 afgewezen door verweerder. Eisers zijn daartegen in beroep gegaan. De rechtbank Den-Haag heeft in de uitspraak van 22 september 2021 het beroep ongegrond verklaard.2 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 10 februari 2022 het door eisers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het besluit van 23 juni 2021 vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvragen moet beslissen.
3. Verweerder moest uiterlijk binnen zes maanden opnieuw beslissen.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder na de uitspraak van de ABRvS tot op heden niet opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eisers. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder op 19 augustus 2022 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Zittingslocatie Rotterdam, zaaknummer NL21.10397 en NL22.10398.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. Uit de beschikbare stukken blijkt niet dat er sinds de uitspraak van de ABRvS nader onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet daarin aanleiding om, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020 6, aan te sluiten bij de termijn van zestien weken (het zogenoemde 8+8-wekenmodel) voor het nemen van een besluit.
7. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
8. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 2022 7 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.8
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische)
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een gehoor af te nemen en binnen acht weken na het gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
binnen zestien wekenna de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van W. van Brakel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
27 maart 2023

Documentcode: [documentcode]