ECLI:NL:RBDHA:2023:9803
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. Dijkman, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet gereageerd op dit verzoek. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze specifieke zaak niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekster is op 12 september 2022 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 6 januari 2023 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken. In dit kader heeft zij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat, omdat verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met het feit dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft echter een lager bedrag toegekend vanwege de specifieke omstandigheden van de zaak, waarbij de wegingsfactor op 0,5 is gesteld.
De rechtbank heeft in haar beslissing verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van W. van Brakel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.