In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank Den Haag heeft op 27 januari 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 20 november 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 1 april 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard. Echter, het hoger beroep dat eiser indiende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak werd vernietigd en de staatssecretaris verplicht werd om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank constateert dat de beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat er een nieuwe beslissing is genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 9 augustus 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. Dit maakt het beroep kennelijk gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.