ECLI:NL:RBDHA:2023:9875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
AWB 23/3791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van opvang en verstrekkingen aan vreemdeling met medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vreemdeling met de Gambiaanse nationaliteit, en het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA). De eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn opvang en verstrekkingen, die per 31 maart 2023 zouden eindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser eerder was afgewezen en dat hij geen recht had op continuering van de opvang op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva). Eiser stelde dat hij lijdt aan epilepsie en dat beëindiging van de opvang zou leiden tot een acute medische noodsituatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die de beëindiging van de opvang zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had overwogen dat eiser niet onder de categorieën viel die aanspraak konden maken op Rva-verstrekkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/3791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

Het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Op 28 maart 2023 heeft verweerder bij brief meegedeeld dat de Rva [1] -verstrekkingen beëindigd zullen worden op 31 maart 2023.
Eiser heeft tegen deze mededeling op 30 maart 2023 bezwaar ingesteld en verzocht om continuering van de verstrekkingen.
Bij besluit van 4 april 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om continuering van de opvang afgewezen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. De asielaanvraag van eiser is bij besluit van 3 februari 2022 afgewezen als ongegrond. In hetzelfde besluit is aan eiser ambtshalve voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. [2] Op 2 maart 2023 heeft de IND [3] de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw definitief afgewezen. Het uitstel van de vertrektermijn is toen geëindigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor continuering van de opvang, omdat hij niet behoort tot een van de categorieën vreemdelingen zoals genoemd in artikel 1, aanhef en sub d, van de Rva en artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva. Verweerder stelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het Coa [4] niet tot het beëindigen van de verstrekkingen over mocht gaan. Weliswaar blijkt uit de overgelegde medische documentatie dat eiser lijdt aan epilepsie, maar daaruit volgt niet dat een acute medische noodsituatie zal ontstaan op het moment van beëindiging van de verstrekkingen. Verder heeft eiser niet aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg niet kan worden verkregen zonder opvang en overige Rva- verstrekkingen. Eiser kan op grond van artikel 10, tweede lid van de Vw aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg. De omstandigheid dat eiser geen opvang en overige Rva-verstrekkingen meer heeft, leidt volgens verweerder dan ook niet tot de conclusie dat eventuele medische behandeling niet langer mogelijk is.
3. Eiser stelt in de gronden van beroep dat hij recht heeft op opvang gelet op artikel 3, derde lid, onder f, g en h van de Rva en artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Volgens eiser is sprake van een acute medische noodsituatie nu hij lijdt aan epilepsie. Eiser staat hiervoor onder behandeling bij een neuroloog en hij slikt hiervoor medicijnen. Hij verwijst ter onderbouwing naar het BMA [5] -advies van 17 oktober 2022. Indien de opvang voor eiser wordt beëindigd, zal hij terecht komen in een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [6] De kans is dan groot dat eiser niet meer aan zijn medicatie kan komen en dat hij in een onstabiele situatie terechtkomt. Daarnaast had verweerder eiser op de hoogte dienen te stellen door middel van een voornemen tot beëindiging van de opvang voorafgaand aan de beslissing tot het nemen van opvang beëindiging. Eiser is hierdoor niet in de gelegenheid geweest te reageren op het voornemen. Nu aan eiser verder nooit is meegedeeld dat hij de opvang zou moeten verlaten, levert dit voor hem een gerechtvaardigd vertrouwen op dat hij ook tijdens de bezwaarfase in de opvang zou kunnen blijven. Tot slot wijst eiser op pagina 4 van het bestreden besluit, waarbij een stuk tekst is weggevallen. Hierdoor heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het recht op Rva-verstrekkingen, waaronder opvang, van eiser heeft beëindigd, omdat eiser niet onder een van de categorieën in de Rva valt die aanspraak kunnen maken op verstrekkingen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen vreemdelingen uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva tegen het Coa aanspraak maken op verstrekkingen. [7] In artikel 3, van de Rva zijn de categorieën vreemdelingen opgenomen aan wie opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet valt onder een van deze categorieën. Dat eiser beroep heeft ingediend tegen het besluit waarbij de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw is afgewezen, maakt dit niet anders. Immers staat vast dat eiser al een definitieve afwijzing heeft ontvangen over de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan verweerder niet gehouden worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. [8] Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat van een zodanige situatie sprake is. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2014 [9] volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of zich een zodanige situatie voordoet, verweerder beoordeelt of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet hoeft niet aan het onthouden van opvang of verstrekkingen in de weg te staan, als de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw, die schade voorkomt.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een acute medische noodsituatie die tot gevolg heeft dat opvang moet worden geboden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken aan de hand van concrete en recente medische documentatie dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden. Uit het overgelegde BMA-rapport blijkt dat eiser medische klachten heeft, onder behandeling staat en dat bij het uitblijven van onderhoudsmedicatie en controles, een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verweerder heeft ten aanzien van dit rapport kunnen meewegen dat daaruit echter niet blijkt dat het ontstaan van deze medische noodsituatie gekoppeld is aan het stopzetten van de Rva-verstrekkingen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het beëindigen van de opvang niet aan het voortduren van de behandeling of het verstrekken van medicatie in de weg staat. Artikel 10, tweede lid, van de Vw voorziet namelijk in de mogelijkheid dat eiser zijn behandeling kan voortzetten en zijn benodigde medicatie kan verkrijgen. Dit wordt ook erkend door eiser. De stelling van eiser dat het echter lastig is om dit recht te effectueren, is niet nader onderbouwd en betekent ook niet dat een behandeling op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw niet mogelijk is. Ook de stelling van eiser dat hij momenteel niet kan worden behandeld en geen medicatie krijgt, omdat hij uit de opvang is gezet, is verder niet onderbouwd en maakt nog niet dat is aangetoond dat eiser geen aanspraak kan maken op behandeling op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM overweegt de rechtbank dat uit dit artikel niet de verplichting volgt voor verweerder om vreemdelingen van huisvesting te voorzien. Dit is slechts anders indien een dergelijke verplichting op grond van de medische situatie van de vreemdeling wel moet worden aangenomen. Nu niet is gebleken dat eiser in een acute medische noodsituatie terecht zal komen bij beëindiging van de opvang, slaagt dit beroep niet.
7. Verder oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Aan eiser is in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw voorlopig uitstel van vertrek verleend van 3 augustus 2022 tot 3 februari 2023 en van 3 februari 2023 tot 3 augustus 2023 of zoveel korter totdat een beslissing is genomen. Tijdens deze periodes had eiser rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw. In deze periode is om die reden opvang verleend aan eiser. Op 2 maart 2023 heeft de IND de ambtshalve beoordeling met betrekking tot toepassing van artikel 64 van de Vw definitief afgewezen, waardoor eiser niet langer rechtmatig verblijf had in Nederland. Verweerder was daarom niet gehouden om na afloop van de vertrektermijn op 31 maart 2023 opvang en verstrekkingen aan eiser te verlenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door verweerder geen gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat aan hem gedurende de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van de toepassing van artikel 64 van de Vw opvang zou worden verleend.
8. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het wegvallen van een citaat uit het bestreden besluit er niet toe leidt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Verweerder heeft immers met het verweerschrift en met de toelichting op zitting voldoende gemotiveerd uitgelegd dat de missende passage niet van cruciaal belang is voor de uitkomst van de zaak. Voldoende duidelijk is geworden dat de missende passage een opmerking ten overvloede betreft waarom eiser volgens verweerder niet tot de opvang hoeft te worden toegelaten. Niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
9. Tot slot heeft eiser niet nader onderbouwd op grond waarvan verweerder voorafgaand aan de beëindiging van de opvang gehouden was een voornemen uit te brengen. Een dergelijke verplichting volgt voor verweerder ook niet uit de wet. De beroepsgrond slaagt om deze reden dan ook niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Centraal orgaan Opvang Asielzoekers.
5.Bureau Medische Advisering.
6.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:86.
8.Zie onder meer uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, en 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.