Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een Eritrese asielzoeker tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder op 3 oktober 2022 het beroep van de opposant ongegrond verklaard, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De opposant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening was verstreken en dat Nederland nu verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag.
De rechtbank heeft het verzet op 21 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak zonder zitting rechtmatig was, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De opposant had niet aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar was en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ervan uit mocht gaan dat Italië de asielaanvraag van de opposant op een correcte manier zou behandelen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 3 oktober 2022 in stand bleef. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor was. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.