In deze zaak hebben eiseressen, bestaande uit een moeder en haar twee dochters, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van verblijf als familie- of gezinslid, gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiseressen was uitgevallen. De rechtbank heeft de zaak op 14 juni 2023 behandeld, waarbij de referent en een tolk aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangen van Nederland zwaarder zouden moeten wegen dan de persoonlijke belangen van de eiseressen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris een nieuwe belangenafweging moest maken, waarbij ook de vluchtelingrechtelijke achtergrond van de referent in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, vastgesteld op € 1.674,-.