ECLI:NL:RBDHA:2023:9942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
8 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Russische nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 april 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Na een schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank op basis van schriftelijke reacties van beide partijen uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft hoeven nemen, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat er in Kroatië systeemfouten zijn die een overdracht onveilig maken, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank wijst erop dat de Kroatische autoriteiten hebben verzekerd dat Dublinclaimanten recht hebben op asiel en dat hun aanvragen als eerste asielverzoeken worden behandeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
1.2.
Bij bericht van 13 juni 2023 heeft de staatssecretaris een nadere reactie ingezonden. Bij bericht van 20 juni 2023 heeft gemachtigde van eiser daarop gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dat geval wordt de aanvrager overgedragen aan die andere lidstaat. Als het niet mogelijk is een aanvrager over te dragen omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de andere lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen, blijft de lidstaat waar de aanvraag is ingediend onderzoeken of een andere lidstaat verantwoordelijk is. Als overdracht dan nog steeds niet mogelijk is, wordt de lidstaat waar de aanvraag is ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op 13 januari 2023. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op 27 januari 2023. Het punt dat partijen in deze zaak verdeeld houdt is of zich in Kroatië zodanige omstandigheden voordoen dat overdracht aan dat land niet mogelijk is, zodat Nederland verantwoordelijk wordt voor de behandeling van eisers aanvraag.
Juridisch kader5. Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van een lidstaat mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er dus in principe op mag vertrouwen dat de procedure en de voorzieningen in die lidstaat geen systeemfouten bevatten in de hiervoor bedoelde zin. Het is aan de vreemdeling om dit te weerleggen met objectieve informatie over de werking van het asielstelsel en door feiten te stellen of verklaringen af te leggen over zijn ervaringen in de lidstaat die aanknopingspunten bieden dat de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. Als de vreemdeling onder verwijzing naar objectieve informatie betoogt dat de lidstaat niet aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit kan de staatssecretaris doen door de door de vreemdeling aan de objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling gestelde feiten komt. Daarnaast kan de staatssecretaris motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de lidstaat niet fundamenteel zijn of, als dat wel zo is, dat deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [3] Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden om nader onderzoek te doen in de lidstaat. [4]
Uitspraken van de Afdeling van 13 april 2022 en nader onderzoek
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling [5] in haar uitspraken van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043, heeft geoordeeld dat de pushbacks die in Kroatië voorkomen een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, vereist om te kunnen spreken van strijd met artikel 4 van het EU-Handvest [6] of artikel 3 van het EVRM [7] , bereikt. Ook heeft de Afdeling overwogen dat er concrete aanknopingspunten bestonden dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die – al dan niet na eerdere intrekking van hun asielverzoek in Kroatië – door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Daardoor is de betrokken systeemfout ook relevant voor Dublinclaimanten. De staatssecretaris had daarom nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek dan wel om tijdens de behandeling van hun asielverzoek te worden uitgezet.
6.1.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding van voornoemde Afdelingsuitspraken onderzoek gedaan, waarbij de Kroatische autoriteiten vragen hebben beantwoord. Die hebben daarbij verzekerd zich aan de internationale verplichtingen ten aanzien van overgedragen Dublinclaimanten te houden. De Kroatische autoriteiten geven onder meer aan dat Dublinclaimanten het recht hebben om in Kroatië asiel aan te vragen en dat de aanvraag als een eerste asielverzoek wordt behandeld. Verder hebben de Kroatische autoriteiten verzekerd dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet voordat hun asielverzoek is behandeld. De staatssecretaris heeft bij de kennisgeving van de resultaten van het onderzoek aan de Tweede Kamer verwezen naar de conclusie van de Europese Commissie waaruit volgt dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het Schengenaquis. [8] De staatssecretaris heeft voorts informatie van Vluchtelingenwerk Nederland en het Kroatische Centre for Peace Studies (CPS) bij het onderzoek betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat Dublinoverdrachten naar Kroatië weer kunnen worden opgepakt.
Standpunt van eiser7. Volgens eiser kan ten aanzien van Kroatië nog altijd niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de opdracht van de Afdeling die bij uitspraken van 13 april 2022 heeft geoordeeld dat de staatssecretaris moet onderzoeken of het overdragen van Dublinclaimanten in strijd is met artikel 4 van het EU-Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft uitsluitend de Kroatische autoriteiten om informatie gevraagd en geen eigen onderzoek gedaan. Dit terwijl het CPS heeft aangegeven te vermoeden dat alle derdelanders in Kroatië een mogelijke risico op een pushback lopen. Ter zitting heeft eiser verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 1 juni 2023. [9] Voorst stelt eiser zich op het standpunt dat hij heeft te vrezen heeft voor een schending van artikel 2 van het EVRM. Ter onderbouwing hiervan wijst hij naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Daraboui T. / Kroatië van 17 januari 2023 (no. 84523/17). Nu uit het AIDA-rapport van 2021 blijkt dat ook Dublinclaimanten bij terugkeer in detentie kunnen worden geplaatst, loopt ook eiser het risico het slachtoffer te worden van de door het EHRM geconstateerde tekortkomingen in de manier waarop vreemdeling in Kroatië in bewaring worden gehouden. Ten slotte meent eiser dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening omdat hij bij terugkeer naar Kroatië het risico loopt om te worden teruggestuurd naar Rusland waar hij was opgeroepen voor militaire dienst. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van Verwaltungsgericht Freiburg van 26 juli 2022 (A 1 K 1805/22) waarin wordt geoordeeld dat er sprake is van een risico op indirect-refoulement bij terugkeer naar Kroatië vanwege de daar plaatsvindende pushbacks.
Beoordeling
8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris uit het nader onderzoek ten aanzien van de situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië dat hij heeft verricht, heeft mogen concluderen dat ten aanzien van Kroatië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De brief van 15 november 2022 vermeldt nadrukkelijk dat Dublinterugkeerders de mogelijkheid krijgen na hun terugkeer een nieuwe aanvraag te doen voor asiel, die niet zal worden behandeld als een opvolgende aanvraag. Daarnaast hebben de Kroatische autoriteiten in de brief van 15 november 2022 zich bereid verklaard om, bij twijfel omtrent de toepassing van de Europese regels of de mogelijkheid van refoulement, individuele garanties te verstrekken voor iedere Dublinclaimant dat hun fundamentele rechten na de overdracht zullen worden gerespecteerd. Ook hebben zij verklaard dat Dublinterugkeerders binnen drie dagen na het indienen van een nieuwe aanvraag een bewijs krijgen dat ze rechtmatig in Kroatië verblijven. Ten slotte vermeldt de brief dat Dublinterugkeerders recht hebben op voorzieningen als onderdak, voedsel en kleding, en dat die voorzieningen hun, enkele uitzonderingen daargelaten, niet kunnen worden ontzegd. Gezien de uitdrukkelijke verklaringen van de Kroatische overheid op dit punt heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij ten aanzien van overdrachten naar Kroatië van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de Kroatische autoriteiten middels het claimakkoord zich verantwoordelijk hebben gesteld voor de beoordeling van eisers asielaanvraag en daarmee hebben gegarandeerd dat zij zullen handelen conform de internationale verplichtingen.
8.1.
De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 1 juni 2023 leidt niet tot een ander oordeel. De verklaring van de Kroatische autoriteiten in de brief van 15 november 2022, dat Kroatië nooit aanvragers van asiel naar derde landen heeft teruggestuurd zonder inhoudelijk onderzoek van hun aanvraag, of voor de procedure daartoe was afgerond, is gelet op de eerdere vaststelling dat pushbacks hebben plaatsgevonden niet direct geloofwaardig. Dat betekent echter niet zonder meer dat aan de brief voor het overige geen betekenis toekomt. Dat geldt met name voor de toezeggingen die in de brief worden gedaan, die controleerbaar zijn, specifiek op Dublinclaimanten zien en een onvoorwaardelijk karakter hebben. De informatie van CPS waar eiser op doelt is betrokken bij het besluit de overdrachten aan Kroatië te hervatten, maar is niet doorslaggevend geacht omdat ook uit die informatie niet blijkt dat het om Dublinclaimanten gaat en de informatie van de Kroatische autoriteiten recenter is [10] . Dat dat niet juist is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Gezien de toezeggingen van de Kroatische autoriteiten en het feit dat ook in de onderhavige procedure geen concrete informatie is overgelegd waaruit blijkt dat ook pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten, komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris heeft mogen uitgaan van de informatie van de Kroatische autoriteiten, en dus voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mocht worden uitgegaan.
9. Ten aanzien van eisers standpunt dat hij heeft te vrezen heeft voor een schending van artikel 2 van het EVRM en de verwijzing naar de uitspraak van het EHRM inzake Daraboui T. / Kroatië volgt de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris in het bestreden besluit. Daar heeft de staatssecretaris afdoende gemotiveerd hoe dit ene incident, hoe triest ook, niet maakt dat aannemelijk is dat Kroatië haar verplichtingen ten aanzien van Dublinterugkeerders niet zal nakomen.
10. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft in dat kader in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat de verklaringen van eiser dat Kroatië niet veilig voor hem is omdat er veel Russen en Tsjetsjenen verblijven en zij daar makkelijk naartoe kunnen komen niet wegneemt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Zijn verklaringen over de oproep voor de militaire dienstplicht dienen eveneens door de Kroatische instanties beoordeeld te worden. Bij voorkomende problemen kan eiser zich indien nodig wenden tot de Kroatische autoriteiten. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.ECLI:EU:C:2017:127
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
7.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
8.Brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 20 januari 2023 inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië, rijksoverheid.nl, en de daarbij horende beslisnota van 21 december 2022
10.Zie de beslisnota van 21 december 2022 (noot 8).