ECLI:NL:RBDHA:2023:9962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/2761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM; belangenafweging tussen eiseres en de Nederlandse staat

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023, wordt het beroep van eiseres, een Russische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeeld. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar dochter in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 september 2021, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep, ondanks dat zij inmiddels in Nederland verblijft.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar dochter, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij zonder de zorg van haar dochter niet kan functioneren, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 15 april 2022, maar laat de rechtgevolgen van dit besluit in stand. Eiseres krijgt het griffierecht terug, maar geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op het familie- en gezinsleven, en de rol van de staatssecretaris in het waarborgen van de nationale belangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Rusland, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: E. Sweerts).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter [dochter] in Nederland.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 april 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op 1 december 2022 een aanvullend besluit genomen, waarin het bezwaar ongewijzigd ongegrond is verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 3 januari 2023 de gronden van beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar dochter en de gemachtigde van verweerder. Tevens zijn verschenen de kleinzonen van eiseres [kleinzoon 1] en [kleinzoon 2] en de echtgenoot van haar dochter, [schoonzoon] .

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
1. Op zitting heeft verweerder betoogd dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij nu in Nederland verblijft en de machtiging tot voorlopig verblijf die is bedoeld voor de toegang tot Nederland, daarom niet meer nodig is. Dit betoog slaagt niet. Uit de uitspraak van 23 juni 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat het rechtsgevolg van een machtiging tot voorlopig verblijf meer is dan toestemming om toegang te krijgen tot Nederland. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 verleent verweerder aan de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf binnen twee weken nadat deze zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend. Eiseres heeft daarom belang bij de beoordeling van haar beroep.
Het aanvullende besluit
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder een aanvullend besluit heeft genomen dat dezelfde uitkomst heeft als in het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom ook is gericht tegen het aanvullende besluit van 1 december 2022.
3. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit van 15 april 2022 vanwege het aanvullend besluit en gelet op de uitspraak van 13 juli 2022 van de Afdeling [2] in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en het besluit van 15 april 2022 zal worden vernietigd. Gelet op het aanvullende besluit van 1 december 2022 zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
De aanvraag
4. De dochter heeft op 17 mei 2021 een aanvraag gedaan voor een machtiging tot voorlopig verblijf om eiseres, haar moeder, thans 76 jaar en met de Russische nationaliteit, naar Nederland te laten komen met als doel ‘verblijf als familie en gezin’ in de zin van artikel van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De echtgenoot van eiseres is jaren gelden overleden en eiseres stelt dat haar gezondheid mentaal en fysiek achteruitgaat en dat zij in Rusland geen familie heeft die voor haar kan zorgen.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er tussen eiseres en haar dochter hoewel zij een hechte band hebben, geen gezinsleven is als bedoeld in artikel 8 van het EVRM in de zin dat zij meer dan normaal afhankelijk zijn van elkaar. Daarvoor vindt verweerder van belang dat de dochter in 2004 naar Nederland is vertrokken voor haar eigen gezin en dat het voor eiseres pas recent lastiger is geworden om zelfstandig te kunnen functioneren. Eiseres heeft zich lange tijd staande gehouden in Rusland. Indien nodig kan zij buren om hulp vragen of naar een verzorgingshuis. Daarbij kan eiseres door haar dochter financieel worden bijgestaan. Verweerder is van mening dat de belangen van eiseres niet dermate bijzonder zijn dat die zouden moeten voorgaan op de belangen van de Nederlandse staat. Daarbij heeft verweerder acht geslagen op wat eiseres op de hoorzitting van 30 november 2022 naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft ook de belangen van de twee kleinzoons van eiseres meegewogen en vastgesteld dat er tussen eiseres en haar kleinkinderen evenmin sprake is van familie- en of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder is ook niet gebleken van een objectieve belemmering voor de dochter of voor haar zoons om in Rusland te wonen.
Is verweerder uitgegaan van juiste feiten en is het besluit zorgvuldig genomen?
6. Eiseres heeft in de eerste plaats een aantal bezwaren aangevoerd tegen de gang van zaken op de hoorzitting. Zo heeft de hoorambtenaar direct duidelijk gemaakt dat de hoorzitting geen verandering zou brengen in het reeds genomen besluit. Verder is geen gebruik gemaakt van het aanbod om eiseres via whatsapp aan de hoorzitting te laten deelnemen en kon haar jongste kleinzoon wegens schoolverplichtingen niet bij de hoorzitting aanwezig zijn. Volgens eiseres is dit alles ten onrechte niet in het verslag opgenomen. Daarnaast bevat het verslag van de hoorzitting volgens eiseres een aantal onjuistheden. Zo zijn onder meer de feiten over de terugreis van eiseres naar Rusland in mei 2022 niet juist weergegeven en is de informatie in het verslag over de invulling van de relatie van eiseres met haar oudste kleinzoon onvolledig.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder een aanvullend besluit heeft genomen waarin na de hoorzitting opnieuw in overweging is genomen of eiseres in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarbij is verweerder ingegaan op de in het verslag van de hoorzitting opgenomen feiten en omstandigheden. Dat door de hoorambtenaar de indruk is gewekt dat de op de hoorzitting naar voren gebrachte informatie geen verandering zou brengen aan het eerder genomen besluit, is ongelukkig te noemen, maar dit leidt de rechtbank op zich zelf niet tot de conclusie dat het besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het verweerschrift heeft verweerder ook uitgelegd hoe de opmerking van de hoorambtenaar is bedoeld en dat de ingebrachte informatie tot een andersluidend besluit had kunnen leiden.
8. Verweerder heeft uitgelegd dat bij zaken over een machtiging tot voorlopig verblijf het gebruikelijk is om alleen de referent te horen. Dat eiseres beschikbaar was om via whatsapp te worden gehoord, was verweerder kennelijk niet duidelijk, maar ook als dit wel duidelijk zou zijn geweest, betekent dit niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Niet is gebleken dat verweerder hierdoor informatie heeft gemist die niet door de dochter of de andere aanwezigen naar voren had kunnen worden gebracht.
9. Dat het verslag van de hoorzitting op relevante punten geen juiste weergave is van wat is gezegd of dat het onjuiste feiten vermeld, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen. Van de door eiseres naar voren gebrachte correcties en aanvullingen heeft verweerder kennis genomen en deze hebben hem blijkens het verweerschrift geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. De rechtbank zal deze correcties en aanvullingen meenemen in de inhoudelijke beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn alle relevante belangen betrokken?
10. Eiseres voert aan dat ten onrechte niet is betrokken dat eiseres voor haar twee kleinzoons heeft gezorgd, zowel in Rusland als in Nederland. Eiseres verwijst naar de vele foto’s die zij heeft overgelegd. Voor haar jongste kleinzoon is het traumatisch dat hij zijn grootmoeder niet meer kan zien. Eiseres stelt dat zij haar dagelijkse activiteiten niet meer zelfstandig kan uitvoeren, dat de particuliere zorg in Rusland slecht en onbetaalbaar is en dat zij van haar pensioen van € 150,- per maand niet kan leven. Verder is er sprake van een objectieve belemmering, omdat eiseres voor haar kleinzoons oproepen heeft ontvangen voor de verplichte mobilisatie in het Russische leger. Daarbij kan de jongste kleinzoon vanwege zijn dubbele nationaliteit niet naar Rusland afreizen om zijn grootmoeder te bezoeken. Volgens eiseres is dit alles ten onrechte niet bij het besluit meegewogen.
Beoordelingskader
11. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
12. In paragraaf B7/3.8.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is neergelegd dat, om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM, verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw neemt en deze tot uitdrukking brengt in een belangenafweging. Welke belangen verweerder bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft verweerder hierbij een zekere beoordelingsvrijheid. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt verweerder ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging. Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging verweerder een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.
13. Uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. De rechtbank mag dit vol toetsen. Als alle belangen zijn meegewogen dient de rechtbank te beoordelen of de uitkomst van de weging getuigt van een "fair balance". Dit laatste moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen.
14. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc is opgenomen dat bij een relatie tussen ouder en een meerderjarig (klein)kind en bij een relatie tussen een grootouder en een minderjarig kleinkind beoordeeld moet worden of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie respectievelijk een hechte persoonlijke band. Volgens vaste rechtspraak dient de uitkomst van deze beoordeling meegewogen te worden in de belangenafweging [3] .
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat de relatie met haar dochter de gebruikelijk moeder-dochter relatie overstijgt. Verweerder heeft voorop kunnen stellen dat de dochter al sinds 2004 in Nederland woont met haar eigen gezin en dat eiseres zich lange tijd in Rusland zelfstandig staande heeft kunnen houden. Dat eiseres vanwege haar leeftijd en haar slechte gezondheid toenemende zorg nodig heeft, betekent niet dat eiseres daarom meer dan normaal afhankelijk is van haar dochter. Deze situatie is niet ongebruikelijk in de relatie tussen een dochter en een ouder wordende moeder.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres met de overgelegde medische verklaringen niet heeft aangetoond dat zij zich zonder haar dochter niet staande kan houden. Uit de medische verklaringen blijkt dit niet. Ook is niet aangetoond dat de zorg die eiseres zegt nodig te hebben alleen door de dochter kan worden geboden en dat deze zorg niet door anderen in Rusland kan worden geboden. Hierover heeft eiseres geen stukken overgelegd. Bij brief van 16 juli 2021 heeft verweerder wel om deze informatie gevraagd. De enkele stelling dat er geen derden zijn in Rusland die voor eiseres kunnen zorgen, dat particuliere hulp duur is en dat de situatie in verzorgingshuizen erbarmelijk is, is onvoldoende. Daarvoor is meer onderbouwing nodig en die heeft eiseres niet gegeven.
17. Verweerder heeft verder mogen betrekken dat de dochter beschikt over stabiele inkomsten en zij daarmee eiseres financieel kan (blijven) ondersteunen, zoals zij stelt tot op heden te hebben gedaan. Dat dit vanwege de oorlog in Oekraïne onmogelijk is geworden, omdat er geen geld meer naar een bank in Rusland kan worden overgemaakt, is niet gebleken. Eiseres heeft geen verklaring van de bank overgelegd waaruit dat blijkt. Ook heeft eiseres geen bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij eerder betalingen heeft gedaan en dat deze zijn gestopt of dat financiële transacties naar haar in Rusland niet meer mogelijk zijn. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk hoeven vinden dat eiseres financieel volledig afhankelijk is van haar dochter en dat nu niet meer in haar financiële behoefte kan worden voorzien.
18. Ook ten aanzien van de oudste kleinzoon van eiseres heeft verweerder vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Deze kleinzoon heeft wel met eiseres samengewoond maar dit is lange tijd geleden. Dat de oudste kleinzoon in de zomervakantie bij eiseres verbleef en haar heeft geholpen bij dagelijkse activiteiten, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. De stelling dat zij niet meer in staat is de (essentiële) dagelijkse activiteiten te verrichten en dat zij niet zonder de hulp van haar oudste kleinzoon kan functioneren, heeft zij niet onderbouwd met (medische) stukken.
19. In de relatie tussen eiseres en haar jongste, ten tijde van de aanvraag nog minderjarige, kleinzoon heeft verweerder geen aanleiding gezien om een hechte persoonlijke band aan te nemen. De omstandigheid dat de jongste kleinzoon in Nederland is geboren en is verzorgd in het gezin van de dochter heeft verweerder van belang mogen vinden bij de beoordeling of sprake is van een hechte persoonlijke band. Dat eiseres bij afwezigheid van haar dochter in verband met werken/studeren voor haar jongste kleinzoon heeft gezorgd, dat zij in de kraamperiode aanwezig is geweest en dat zij ook overigens erg betrokken is bij haar jongste kleinzoon, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om een hechte persoonlijke band aan te nemen. Daarbij moet worden bedacht dat het moet gaan om een band die de normale band tussen grootouder en kleinkind overstijgt, en waar bij gelijkblijvende omstandigheden iets bijzonders aan de hand is. De vaststelling dat geen sprake is van een hechte persoonlijke band moet juridisch worden geduid en zegt dus niets over hoe de situatie feitelijk door eiseres wordt ervaren en door haar omgeving wordt gezien.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Verweerder heeft alle relevante omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken en een “fair balance” gemaakt tussen de belangen van eiseres en die van de Nederlandse Staat.
21. Verweerder heeft de medische situatie van eiseres voldoende in de belangafweging betrokken. Zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken is dat eiseres voor de medische zorg is aangewezen op haar dochter. Verweerder heeft hierbij de overgelegde medische verklaringen in de beoordeling betrokken. Verder heeft verweerder in de belangenafweging de banden tussen eiseres en haar kleinkinderen bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft overwogen dat het oudste kleinkind een goede band heeft met zijn grootmoeder, omdat eiseres tot zijn 12e jaar als een moeder voor hem heeft gezorgd en hij na zijn vertrek naar Nederland elke zomervakantie bij eiseres verbleef en haar hielp met onder meer administratieve en huishoudelijke zaken. Verweerder heeft daar tegenover mogen zetten dat het oudste kleinkind nu volwassen is en dat haar dochter en haar echtgenoot lange tijd zijn primaire verzorgers zijn geweest. Voor het jongste kleinkind heeft verweerder kunnen overwogen dat hij minderjarig is, maar dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden die een normale relatie tussen grootmoeder en kleinzoon overstijgen. Dit omdat hij in Nederland is geboren en verzorgd door zijn ouders. Het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie respectievelijk hechte persoonlijke band heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen.
22. Omdat de beide kleinzoons ook de Russische nationaliteit hebben, wordt door eiseres gesteld dat er vanwege de oproeping voor militaire dienst een objectieve belemmering bestaat om het familieleven met eiseres in Rusland uit te oefenen. Verweerder brengt hierover op zitting naar voren dat eiseres hiervan geen stukken heeft overgelegd. Er zou sprake zijn van oproepingen voor militaire dienst, maar deze zijn niet overgelegd. De rechtbank stelt vast dat dit klopt. Eiseres heeft hierover geen stukken overgelegd waardoor eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een objectieve belemmering. Ook brengt verweerder hierover op zitting naar voren dat ook in dit kader van belang is dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (hechte persoonlijke band). De rechtbank begrijpt verweerder zo dat het niet kunnen uitoefenen van het familieleven in Rusland in de belangenafweging in het voordeel van eiseres kan worden uitgelegd, maar dat dit in dit geval nog niet betekent dat het belang van eiseres zwaarder weegt dan het belang van de Staat en dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM verblijfsrecht moet krijgen. De rechtbank is het met dit standpunt van verweerder eens. Verder heeft de dochter verklaard dat zij en haar gezin eiseres vaak in Rusland hebben bezocht en veel vakanties samen hebben doorgebracht. Niet gebleken is dat deze bezoeken aan eiseres vanwege de oorlog in Oekraïne niet meer mogelijk zijn of dat de kleinzoons hun grootmoeder niet buiten Nederland zouden kunnen bezoeken. Ook dit belang heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend mogen vinden.
23. De rechtbank begrijpt dat het hele gezin zich zorgen maakt om de gezondheid van hun (schoon)moeder en grootmoeder en dat eiseres vooral haar kleinzoons erg mist en dat andersom de kleinzoons hun grootmoeder erg missen, maar verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht en voldoende gemotiveerd beslist dat de belangafweging in het kader van het familie- of gezinsleven tussen eiseres en haar dochter en haar kleinzoons, in het nadeel van eiseres uitvalt.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
25. Gelet op wat is geoordeeld onder punt 2 krijgt eiseres wel het griffierecht terug. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten, omdat zij voor haar beroep geen kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 april 2022;
  • laat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van €184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.