In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Op 2 mei 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Eiser heeft zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen gehandhaafd en verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Aangezien eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het doel van eiser, namelijk dat verweerder zou beslissen op de asielaanvraag, inmiddels is bereikt. Eiser heeft geen procesbelang meer bij zijn oorspronkelijke beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om deze kosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met de aard van de zaak en de wegingsfactor.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.