ECLI:NL:RBDHA:2024:10061
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 29 maart 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen had de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 4 juni 2024, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL24.14815) die verband houdt met het beroep van de verzoeker. Aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan op het beroep, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel als griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.