In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 december 2016 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft op 10 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar op 10 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.
De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres stelt dat de staatssecretaris het besluit van 22 december 2016 niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, omdat het naar haar laatst bekende adres in de Basisregistratie Personen (Brp) is gestuurd, terwijl zij daar niet meer woonachtig was. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking rechtsgeldig was, omdat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de bekendmaking aan het laatst bekende Brp-adres in overeenstemming is met de wetgeving.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.