ECLI:NL:RBDHA:2024:10131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL23.32657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar in vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 december 2016 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken. Eiseres heeft op 10 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris heeft dit bezwaar op 10 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres stelt dat de staatssecretaris het besluit van 22 december 2016 niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, omdat het naar haar laatst bekende adres in de Basisregistratie Personen (Brp) is gestuurd, terwijl zij daar niet meer woonachtig was. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking rechtsgeldig was, omdat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de bekendmaking aan het laatst bekende Brp-adres in overeenstemming is met de wetgeving.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: Y.W.M. Schrijver).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning.
1.1.
De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning van eiseres met het besluit van 22 december 2016 ingetrokken. Eiseres heeft op 10 januari 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiseres nietontvankelijk heeft kunnen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris het besluit van 22 december 2016 op de juiste wijze bekend gemaakt?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris het besluit van 22 december 2016 niet op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft het besluit namelijk naar het laatst bekende adres van eiseres in de Basisregistratie Personen (Brp) gestuurd, terwijl hij wist dat eiseres daar niet meer woonachtig was. Omdat het besluit pas op 5 januari 2023 aan haar gemachtigde is verstuurd, moet volgens eiseres van deze datum worden uitgegaan als de datum van bekendmaking, zodat het op 10 januari 2023 door de staatssecretaris ontvangen bezwaarschrift ontvankelijk is.
5.1.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, vindt de bekendmaking van een besluit plaats door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Op grond van het tweede lid vindt de bekendmaking, wanneer toezending of uitreiking niet mogelijk is, plaats op een andere geschikte wijze.
Artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bevat nadere regels over de bekendmaking van besluiten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De voor deze zaak relevante leden 4 en 5 van dit artikel luiden als volgt:
“4. De beschikking ten aanzien van een zich in het buitenland bevindende vreemdeling, waarbij de aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, of waarbij de verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend of gewijzigd, wordt bekendgemaakt na zijn aankomst in Nederland. Het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing.
5. De beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder a of b, van de Wet, wordt bekend gemaakt door uitreiking of door toezending naar het laatst bekende adres. De referent die de aanvraag heeft ingediend, wordt onverwijld in kennis gesteld van de bekendmaking.”
5.2.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het besluit van 22 december 2016 door toezending aan het laatst bekende Brp-adres rechtsgeldig bekend is gemaakt. Het betoog van eiseres, dat op grond van artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 het besluit bij haar terugkomst in Nederland aan haar had moeten worden uitgereikt slaagt niet. Zoals duidelijk uit de tekst van deze bepaling blijkt, ziet deze wijze van bekendmaking enkel op het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning en niet op het intrekken daarvan. In die situatie geldt het vijfde lid. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat in een situatie als die van eiseres, waarbij de vreemdeling is uitgeschreven uit de Brp een geen ander (post)adres heeft doorgegeven, bekendmaking door toezending aan het laatst bekende Brp-adres in overeenstemming is met artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb 2000 en kan worden gezien als een andere geschikte wijze van bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb. [2] Daarbij is van belang dat eiseres op grond van artikel 4.37, eerste en tweede lid, van het Vb 2000 verplicht is om, wanneer het nieuwe adres niet in de Brp wordt ingeschreven, adreswijzigingen aan de staatssecretaris door te geven en dat de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting voor haar risico komen. [3] De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat de laatste volzin van het vijfde lid alleen van toepassing is wanneer sprake is van een besluit op een aanvraag die door een referent is ingediend. [4] Dit is bij eiser niet het geval. De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, uit 2006 [5] leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze dateert van vóór deze Afdelingsrechtspraak. Het beroep van eiseres op een uitspraak van de Afdeling uit 2007 [6] leidt ook niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak gaat over een besluit tot ongewenstverklaring, waarvoor op grond van artikel 67 van de Vw 2000 afwijkende regels voor de bekendmaking gelden. Uit de eerder aangehaalde rechtspraak van de Afdeling volgt dat publicatie in de Staatscourant in een situatie als die van eiseres niet is vereist. [7] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Staat een eventueel verblijfsrecht op grond van het Associatierecht in de weg aan het nietontvankelijk verklaren van het bezwaar?
6. Eiseres betoogt dat zij rechten heeft opgebouwd op grond van artikel 6 en/of 7 van het Besluit 1/80 en dat deze rechten niet komen te vervallen vanwege verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland.
6.1.
De vraag of eiseres verblijfsrecht ontleend aan het artikel 6 en/of 7 van het Besluit 1/80 behoeft geen bespreking. Dat is namelijk niet van belang voor de vraag of de staatssecretaris het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Als eiseres meent dat zij een dergelijk verblijfsrecht geniet kan zij een aanvraag indienen om dit door de staatssecretaris te laten beoordelen. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiseres krijgt daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit mogelijk.
2.Zie ABRvS 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2423, punt 2.1.
3.Idem.
4.Besluit van 24 juli 2010, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (…), 24 juli 2010, Staatsblad 2010, 307, Nota van Toelichting, onderdeel HHHH.
5.AWB 06/24105, niet gepubliceerd. Beschikbaar via [website]
6.ABRvS 4 december 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9995.
7.Zie ABRvS 22 augustus 2022, punt 2.2.