ECLI:NL:RBDHA:2024:10161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.9357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en toetsing aan artikel 8 EVRM in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser is opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en niet rechtmatig in Nederland verbleef, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 13 juni 2024 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden van het terugkeerbesluit niet heeft betwist, wat een risico op onttrekking aan toezicht bevestigt. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris een vooringenomen houding heeft aangenomen en dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het zijn toekomstperspectieven en de mogelijkheid om familie en vrienden in Nederland te bezoeken zou beperken. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om een toetsing aan artikel 8 EVRM uit te voeren, aangezien eiser geen rechtmatig verblijf had en de procedure voor een verblijfsvergunning niet had gevolgd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9357

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] in het bestreden besluit vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
En als lichte gronden [2] in het bestreden besluit vermeld dat eiser:

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3. Eiser voert aan dat verweerder een vooringenomen houding heeft gehanteerd bij de besluitvorming terwijl eiser de vragen in het gehoor eerlijk heeft beantwoord. Verder heeft het bestreden besluit gevolgen voor zijn toekomstperspectieven. Eiser stelt dat hij familie en vrienden heeft in Nederland en het bestreden besluit dan ook in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Tot slot ervaart hij het bestreden besluit als een strafmaatregel die hem onnodig beperkt om andere zijn familie en vrienden te bezoeken in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het uitvaardigen van het bestreden besluit niet rechtmatig in Nederland was. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de gronden die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen niet heeft betwist. Reeds hieruit blijkt een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat verweerder niet gehouden was eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden.
5. De rechtbank is ook niet gebleken dat verweerder een vooringenomen houding heeft gehanteerd. Verweerder heeft in het gehoor aan eiser naar aanleiding van zijn onrechtmatig verblijf vragen gesteld. Naar aanleiding van zijn antwoorden heeft verweerder vervolgvragen gesteld die naar het oordeel van de rechtbank niet getuigen van vooringenomenheid.
6. Verder blijkt uit vaste jurisprudentie [4] van de Afdeling [5] dat verweerder bij het nemen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Indien eiser meent in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, dan moet hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een aanvraag van die strekking.
7. Tot slot maakt het gevoel van eiser dat het bestreden besluit een strafmaatregel is niet dat verweerder heeft moeten afzien van het uitvaardigen hiervan. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland, zodat verweerder op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw verplicht was om aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ABRvS 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816 en 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.