In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser is opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en niet rechtmatig in Nederland verbleef, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 13 juni 2024 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden van het terugkeerbesluit niet heeft betwist, wat een risico op onttrekking aan toezicht bevestigt. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris een vooringenomen houding heeft aangenomen en dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het zijn toekomstperspectieven en de mogelijkheid om familie en vrienden in Nederland te bezoeken zou beperken. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om een toetsing aan artikel 8 EVRM uit te voeren, aangezien eiser geen rechtmatig verblijf had en de procedure voor een verblijfsvergunning niet had gevolgd.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.