In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024, in de zaak met nummer SGR 23/3669, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot terugbetaling van leges. Eiser had op 28 november 2022 een aanvraag tot terugbetaling ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Eiser had leges betaald voor een naturalisatieaanvraag, die hij had ingediend na een brief van verweerder waarin hij was geïnformeerd over versoepelingen voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Eiser stelt dat hij door deze brief op het verkeerde been is gezet en dat hij de leges niet had hoeven betalen als hij correct was geïnformeerd. De rechtbank concludeert dat de brief van 20 september 2021 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de heffing van leges voortvloeit uit de wet. Hierdoor kan de rechtbank niet inhoudelijk op het beroep ingaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Eiser krijgt het griffierecht van € 184,- vergoed en heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750,-.