ECLI:NL:RBDHA:2024:1029

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – terugkeerbesluit – lichter middel – beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser, geboren in 1996 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank op 23 januari 2024 het onderzoek heeft gesloten.

Eiser betoogt dat hij op onjuiste gronden in bewaring is gesteld, omdat hij een asielwens heeft geuit. De rechtbank oordeelt echter dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij daadwerkelijk om internationale bescherming heeft verzocht. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland en is bekend met de procedure. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd.

Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris de maatregel niet volgens de eisen van het Vreemdelingenbesluit heeft uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit, omdat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn inbewaringstelling.

Tot slot concludeert de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag van de maatregel
2. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Hij stelt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw had moeten worden opgelegd, omdat hij een asielwens heeft geuit. Eiser stelt namelijk dat uit de bewoordingen van zijn verklaringen evident blijkt dat hij heeft verzocht om internationale bescherming. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van de Afdeling [2] van 4 oktober 2011. [3]
3. De rechtbank is van oordeel dat uit eisers verklaringen in het gehoor voorafgaand aan de maatregel niet evident blijkt dat hij heeft verzocht om internationale bescherming. [4] Eiser heeft zelfs verklaard geen asiel te hoeven. Dat eiser heeft aangegeven niet naar Marokko terug te willen, omdat hij daar vermoord zal worden, leidt niet tot een andere conclusie. Uit het gehoor blijkt vooral van een weigering om terug te keren naar Marokko en de wens om eventueel naar België of Frankrijk te vertrekken. De rechtbank merkt verder op dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland, zodat van hem verwacht mag worden dat hij bekend is met de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden ingediend. Eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 slaagt niet. Uit die uitspraak volgt namelijk dat een door de vreemdeling kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek moet worden aangemerkt. Daarvan is in eisers geval geen sprake. Eiser is dan ook op juiste grondslag in bewaring gesteld.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [5]
4. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet volgens de eisen van artikel 5.3. van het Vb heeft uitgereikt. Ook tijdens het gehoor voorafgaand aan de
inbewaringstelling is niet medegedeeld dat eiser in bewaring zal worden gesteld. Er wordt
slechts gesproken van de intentie daartoe. Gelet hierop meent eiser dat de belangenafweging
in zijn voordeel moet uitvallen en stelt hij dat de maatregel van bewaring van meet af aan
onrechtmatig is.
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [6] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
6. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
7. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij in bewaring werd gesteld en dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
9. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [7] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. Uit het dossier blijkt juist dat de Marokkaanse autoriteiten op 17 januari 2024 de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat hij op 5 februari 2024 zal worden uitgezet naar Marokko.
Ambtshalve toets [8]
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [9]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie pagina 4 en 5 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 11 januari 2024 (M110).
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
9.Zie rechtsoverweging 10 van de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.