In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser, geboren in 1996 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank op 23 januari 2024 het onderzoek heeft gesloten.
Eiser betoogt dat hij op onjuiste gronden in bewaring is gesteld, omdat hij een asielwens heeft geuit. De rechtbank oordeelt echter dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij daadwerkelijk om internationale bescherming heeft verzocht. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland en is bekend met de procedure. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd.
Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris de maatregel niet volgens de eisen van het Vreemdelingenbesluit heeft uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit, omdat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn inbewaringstelling.
Tot slot concludeert de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.