ECLI:NL:RBDHA:2024:10320
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 9 oktober 2020 het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag kennelijk gegrond verklaard. Opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. In het besluit van 16 mei 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag van de opposant ingewilligd. De rechtbank heeft besloten om buiten zitting uitspraak te doen op het verzet en, voor zover nodig, tevens op het beroep, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben gereageerd.
De rechtbank heeft beoordeeld of het terecht was dat zij buiten zitting uitspraak deed. Opposant betwistte niet dat zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk gegrond was, maar voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de minister sinds 16 maart 2020 door de coronapandemie niet in staat was om te beslissen. De rechtbank oordeelde dat dit terecht was aangevoerd, aangezien uit eerdere rechtspraak blijkt dat er slechts in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van overmacht. Het verzet werd gegrond verklaard.
Daarnaast voerde de opposant aan dat de hoogte van de rechterlijke dwangsommen te laag was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij hier geen oordeel over kon geven. Omdat het verzet slaagde, moest er opnieuw worden geoordeeld over het beroep. De rechtbank stelde vast dat de asielaanvraag inmiddels was ingewilligd, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van € 656,25 aan proceskosten aan de opposant, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.