ECLI:NL:RBDHA:2024:10347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/8217 en 24-2093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Eiseres had bijstandsuitkeringen ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw), maar deze zijn ingetrokken en teruggevorderd omdat zij niet meewerkte aan een huisbezoek dat nodig was om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat er een redelijke grond bestond voor het huisbezoek, gezien het signaal van de gemeente Den Haag dat eiseres mogelijk niet alleen woonde. Eiseres had eerder geweigerd mee te werken aan een huisbezoek en ook bij een nieuwe aanvraag voor bijstand weigerde zij medewerking. De rechtbank concludeerde dat de medewerkingsverplichting was geschonden en dat de besluiten van de gemeente om de bijstand in te trekken en de terugvordering te effectueren rechtmatig waren. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en haar psychische klachten vormden geen rechtvaardiging voor haar weigering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/8217 en SGR 24/2093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: M. de Weger).

Inleiding

SGR 23/8217
Bij besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit 1) is de algemene bijstand en de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken met ingang van 1 maart 2023.
Bij besluit van 13 september 2023 (het primaire besluit 2) is de bijstand ontvangen over de periode van 1 maart 2023 tot met 30 juni 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.053,50.
Bij besluit van 3 november 2023 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
SGR 24/2093
Bij besluit van 24 november 2023 (het primaire besluit 3) is de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 24 januari 2024 (het bestreden besluit 2) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de grondslag en motivering van het besluit gewijzigd. De aanvraag van eiseres is afgewezen omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken verweer gevoerd.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving vanaf 7 december 2018 een aanvullende bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de Pw. Ook ontving zij bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, laatstelijk toegekend van 1 januari 2023 tot met 31 december 2023 voor een bedrag van € 125,54 per maand.
1.2.
Op 14 oktober 2022 is bij verweerder vanuit de gemeente Den Haag het signaal binnengekomen dat het vermoeden bestond dat de dochter van eiseres, die een dak- en thuislozenuitkering ontving vanuit de gemeente Den Haag, meer in Rijswijk bij haar moeder zou verblijven dan op andere plekken. Om die reden was de bijstandsuitkering van de dochter van eiseres beëindigd. Dit signaal heeft voor verweerder aanleiding gevormd om onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van eiseres.
1.3.
Op 15 november 2022 is tijdens een gesprek aan eiseres het vermoeden kenbaar gemaakt dat haar dochter bij haar woonachtig is. Eiseres heeft toen verklaard dat haar dochter weleens bij haar slaapt omdat zij geen vaste woonplek heeft. Verweerder heeft in dit gesprek aangegeven dat de dochter zich ook kan inschrijven op het adres van eiseres en daar een uitkering kan aanvragen. Eiseres zou hier over nadenken, maar heeft een week later telefonisch doorgegeven dat haar dochter zich niet op haar adres zal inschrijven. Verweerder heeft eiseres laten weten dat er nog een huisbezoek zou kunnen volgen om de feitelijke woonsituatie te onderzoeken.
1.4.
Op 24 januari 2023 hebben de handhavingsspecialisten van de gemeente Rijswijk getracht een huisbezoek te plegen bij eiseres. Zij heeft toen geweigerd mee te werken omdat zij ziek was. Op 1 maart 2023 heeft verweerder opnieuw een poging tot een huisbezoek gedaan. Eiseres heeft toen eveneens geweigerd mee te werken, ook nadat haar bedenktijd was gegeven.
1.5.
Verweerder heeft met primair besluit 1 en 2, gehandhaafd bij bestreden besluit 1, het recht op zowel algemene als bijzondere bijstand vanaf 1 maart 2023 ingetrokken en een bedrag ter hoogte van € 1053,50 teruggevorderd voor het ten onrechte aan bijstand ontvangen over de periode 1 maart 2023 tot 30 juni 2023. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres de medewerkingsverplichting uit artikel 17, tweede lid, van de Pw heeft geschonden door geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek op 1 maart 2023, terwijl er gerede twijfel bestond over haar feitelijke woon- en leefomstandigheden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Op 19 september 2023 heeft eiseres een nieuwe aanvraag gedaan voor algemeen aanvullende bijstand naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding hiervan heeft op 16 oktober 2023 een gesprek tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiseres aangegeven dat haar dochter niet meer bij haar verblijft en dat haar zoon soms bij haar blijft slapen. Verweerder heeft in dit gesprek voor dezelfde dag een huisbezoek aangekondigd. Eiseres heeft geweigerd hieraan mee te werken. Eiseres is een hersteltermijn geboden. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt.
1.7.
Met het besluit van 24 januari 2024 (het bestreden besluit 3) is de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat eiseres, zonder het bestaan van dringende redenen, geen medewerking heeft verleend aan het huisbezoek op 16 oktober 2023 waardoor haar feitelijke woonsituatie niet is vast te stellen. Omdat het voor de beoordeling van het recht op bijstand essentieel is dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van eiseres, heeft eiseres de op haar rustende medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw geschonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de bijstand per 1 maart 2023, alsmede de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering per 19 september 2023. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering (SGR 23/8217)
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de op haar rustende medewerkingsverplichting niet heeft geschonden omdat er geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek. De weigering van het meewerken kan volgens eiseres daarom geen grond vormen voor het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Pw is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Indien deze medewerkingsverplichting in onvoldoende mate wordt nagekomen en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Pw, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.2.
Niet in geschil is dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het beoogde huisbezoek op 1 maart 2023. Beoordeeld moet worden of verweerder om die reden de bijstand van eiseres mocht intrekken.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor eiseres belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat voor het huisbezoek een redelijke grond bestond.
4.4.
Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. [1]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aanknopingspunten had om redelijkerwijs aan de juistheid van de opgegeven woonsituatie van eiser als alleenstaande te twijfelen. Het signaal afkomstig van de gemeente Den Haag met daarbij het verzoek om onderzoek te doen naar de woonsituatie van eiseres, in combinatie met de verklaring van eiseres tijdens het gesprek van 15 november 2023 dat haar dochter en zoon wel eens bij haar logeren, vormen hiervoor voldoende aanleiding. Dit betekent dat een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en dat eiseres daar medewerking aan diende te verlenen in het kader van haar medewerkingsverplichting.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het weigeren van medewerking aan een huisbezoek waarvoor een redelijke grond bestaat, een rechtsgrond levert voor intrekking van de bijstand indien de bijstandverlenende instantie als gevolg daarvan niet kan vaststellen of recht op bijstand bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bijstandsuitkering terecht ingetrokken met ingang van 1 maart 2023 op de grond dat eiseres niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting, nu hierdoor haar woonsituatie niet was vast te stellen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar psychische klachten niet in staat was om mee te werken aan het huisbezoek. Zij heeft last van paniekaanvallen en is daarom terughoudend om onbekende binnen te laten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
In het algemeen komt groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat medewerking wordt verleend aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking de betrokkene echter niet worden tegengeworpen. Dat kan het geval zijn indien de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gestelde psychische klachten geen rechtvaardigingsgrond bieden voor het weigeren van medewerking aan het onaangekondigde huisbezoek op 1 maart 2023. Dat eiseres vanwege haar psychische klachten geen medewerking kon verlenen, vindt geen steun in de stukken en levert dus niet een zodanig zwaarwegend belang op dat daarvoor het belang van verweerder om onmiddellijk de door eiseres opgegeven woonsituatie te verifiëren, had moeten wijken. Ook is niet gebleken dat eiseres op 1 maart 2023 in zulke omstandigheden verkeerde dat zij, toen zij geconfronteerd werd met het huisbezoek, niet in staat was de consequenties van haar weigering te begrijpen of om een afweging te maken tussen haar belang om bijstand te ontvangen en het niet willen meewerken aan een huisbezoek. Blijkens de rapportage heeft eiseres bedenktijd gekregen. Aan eiseres is ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat het weigeren van medewerking gevolgen zou kunnen hebben voor haar recht op bijstand. Ook na de hersteltermijn heeft eiseres het huisbezoek geweigerd. De rechtbank acht dit in lijn met wat in het kader van de zorgplicht van verweerder mocht worden verwacht.
6. Gelet op hetgeen overwogen in 4.6. was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw de over de te beoordelen periode tot een te hoog bedrag aan gemaakte kosten van bijstand van eiseres terug te vorderen. Dit is een discretionaire bevoegdheid waarbij verweerder een belangenafweging moet maken en de evenredigheid in acht moet nemen.
6.1.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder bij afweging van de belangen, gelet op de bijzondere omstandigheden van haar geval, van de terugvordering had moeten afzien. Terugvordering van de teveel ontvangen bijstand over een periode 1 maart 2023 tot 13 september 2023 leidt volgens haar tot een onevenredige uitkomst.
6.2.
Partijen houdt dus verdeeld de vraag of verweerder redelijkerwijs over had mogen gaan tot terugvordering van kosten van bijstand over 6 maanden. Gelet hierop moet de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het standpunt van verweerder getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van veel factoren, waarbij geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol spelen. [2]
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder meent dat de intrekking en de daaruit volgende terugvordering nu eiseres daar geen recht op had, een noodzakelijk en geschikt middel is om het doel te bereiken. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat dat de financiële gevolgen, in de vorm van een terugvordering van de kosten van bijstand over 6 maanden, niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de terugvordering te dienen doel. Het doel zijnde een goede besteding van het gemeenschapsgeld, inhoudende dat bijstand moet toekomen aan de personen die daar recht op hebben. In dit geval staat vast dat eiseres vanaf 1 maart 2023 geen recht meer had op bijstand, en daardoor te veel heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder blijk gegeven van een evenredige belangenafweging. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd blijkt niet dat de uitkomst hiervan onevenredige gevolgen zal hebben.
(beroep vertrouwensbeginsel: weglaten? Wordt wel genoemd in (aanvullend) beroepschrift maar is tijdens de zitting niet aan de orde gekomen verder)
7. Eiseres heeft in beroep verder nog aangevoerd dat gelet op het tijdsverloop tussen de weigering van medewerking aan het huisbezoek op 1 maart 2023 en het moment van het besluit tot intrekking op 8 september 2023 een dusdanig lange periode is verstreken dat ze ervan uit mocht gaan dat haar uitkering niet zou worden beëindigd. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [3] Dat aan dit vereiste is voldaan blijkt niet uit het dossier en eiseres heeft haar stelling dat hieraan wel is voldaan niet onderbouwd.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep in de zaak met nummer SGR 23/8217 ongegrond is. Dat betekent dat verweerder terecht de bijstandsuitkering met ingang van 1 maart 2023 heeft ingetrokken en de teveel betaalde uitkering over de periode 1 maart 2023 tot met 30 juni 2023 heeft teruggevorderd.
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering (SGR 24/2093)
9. Ten aanzien van de afwijzing van de nieuwe aanvraag overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandsbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [4]
9.2.
Voor de vaststelling van het recht op bijstand is het essentieel dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van de aanvrager. In geval het gaat om een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen.
9.3.
Eiseres heeft, zo begrijpt de rechtbank, aangevoerd dat er geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op 16 oktober 2023. Verweerder heeft zich bij deze overweging namelijk gebaseerd op feiten en omstandigheden die eiseres in het kader van de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering heeft betwist. Bovendien was er sprake van een zeer groot tijdsverloop sinds de mededeling vanuit de gemeente Den Haag, het gesprek op 15 november 2022, en de nieuwe aanvraag op 19 september 2023, waardoor het aan verweerder was om te onderzoeken of er nog nieuwe gegevens bekend waren bij de gemeente die relevant waren voor het vaststellen van de noodzaak van een huisbezoek.
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een redelijke grond voor een huisbezoek bestaat als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand én de bijstandverlenende instantie deze gegevens niet op een andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
9.5.
Voor het afleggen van een huisbezoek bestond een redelijke grond. De bijstandsuitkering van eiseres is eerder ingetrokken op de grond dat zij niet wilde meewerken aan een huisbezoek in verband met het vermoeden van een inwonende dochter. Verweerder heeft toen niet kunnen vaststellen of eiseres als alleenstaande woonachtig is op haar adres. Daarmee is de toen bestaande twijfel over de woonsituatie van eiseres niet weggenomen. Aangezien eiseres bij haar nieuwe aanvraag van 19 september 2023 zich heeft gepresenteerd als alleenwonend, zij een eerder huisbezoek heeft geweigerd en heeft verklaard dat haar zoon af en toe bij haar logeert, heeft verweerder hier naar het oordeel van de rechtbank aanleiding in kunnen zien om op 16 oktober 2023 een huisbezoek af te leggen. Dit betekent dat er een redelijke grond bestond voor het huisbezoek 16 oktober 2023 en dat eiseres daar medewerking aan diende te verlenen in het kader van haar medewerkingsverplichting.
9.6.
De rechtbank overweegt dat het weigeren van medewerking aan een huisbezoek waarvoor een redelijke grond bestaat, een rechtsgrond voor het afwijzen van een aanvraag indien de bijstandverlenende instantie als gevolg daarvan niet kan vaststellen of recht op bijstand bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de bijstandsuitkering terecht afgewezen op de grond dat eiseres niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting, nu hierdoor haar woonsituatie niet was vast te stellen.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep met nummer 24/2093 ongegrond is. Dat betekent dat verweerder terecht de aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
In beide beroepen
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep met nummer 23/8217 ongegrond;
  • verklaart het beroep met nummer 24/2093 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2348.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:460.