ECLI:NL:RBDHA:2024:1037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en toekenning van dwangsom

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 25 maart 2023. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 25 januari 2024 uitspraak gedaan. Eiser heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 10 oktober 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, omdat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 25 september 2023 was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk gegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 25 maart 2023.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 25 maart 2023 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn zes maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 25 september 2023 had moeten besluiten op de asielaanvraag van eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat is beslist op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft verweerder op 10 oktober 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze ingebrekestelling is door verweerder op 17 augustus 2023 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, [2] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [3] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
6. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser een aanmeldgehoor en nader gehoor heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat eiser nogmaals moet worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekend maakt.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [4] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend te maken op de asielaanvragen van eiser;
-bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).