ECLI:NL:RBDHA:2024:1047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/1915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging naar Nederland van Afghanen die voor de Nederlandse strijdmacht hebben gewerkt

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024, zaaknummer 23/1915, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiser, een voormalige ASG-bewaker die tussen 2007 en 2010 voor de Nederlandse strijdmacht in Afghanistan werkte, had verzocht om overbrenging naar Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet vóór 11 oktober 2021 een verzoek had ingediend, een eis die in de Kamerbrief van die datum was gesteld. Eiser stelde dat hij onder de speciale regeling voor ASG-bewakers viel, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aan de criteria voldeed, aangezien hij zijn verzoek te laat had ingediend. De rechtbank erkende dat de situatie van eiser schrijnend was, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een andere conclusie over de afwijzing van zijn verzoek. Het beroep werd gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit bleven in stand. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 2],
[eiser 6],
[eiser 7], uit Afghanistan, eisers
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) afgewezen. Eisers hebben tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingesteld. [1]
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een telefonische verbinding) , zijn gemachtigde, de heer [naam] (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 28 februari 2023 heeft eiser [eiser 1] verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden naar Nederland over te brengen. Hij stelt tussen 2007 en 2010 te hebben gewerkt als bewaker van de Afghan Security Guard (hierna: ASG-bewaker) voor de Nederlandse strijdmacht in Tarin Kowt (Uruzgan). Gelet op zijn werkzaamheden vindt eiser dat hij voor overbrenging in aanmerking komt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt vast dat verweerder de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd door in het verweerschrift tegen te werpen dat eiser zijn verzoek tot overbrenging niet voor 11 oktober 2021, en dus te laat, heeft ingediend. Dat dit een harde eis zou zijn wordt niet gevolgd, nu twee andere ASG-bewakers, die zich ook na 11 oktober 2021 hadden gemeld, wél zijn overgebracht. Daarnaast was de groep van ASG-bewakers al bekend bij Defensie op 11 oktober 2021 omdat er een database met hun namen en salarisbetalingen bestond. Bovendien is in de Tweede Kamer door de minister gezegd dat mensen die nog niet op het netvlies van Defensie staan, maar objectief gezien wel aan de criteria voldoen, zich konden blijven aanmelden. Verder gaat verweerder met deze kwantitatieve afbakening voorbij aan de situatie waar eiser zich ten tijde van de val van Kaboel in bevond. Hij heeft zijn familie moeten achterlaten en leeft ondergedoken omdat de Taliban naar hem op zoek is. Het was voor hem onder die omstandigheden lange tijd niet mogelijk om contact te leggen met de Nederlandse autoriteiten, zodat nadien niet kan worden gezegd dat hij te laat is met zijn verzoek om overbrenging. Ook is van belang dat uit een onlangs aangenomen motie [2] blijkt dat de situatie van ASG-bewakers opnieuw tegen het licht zal worden gehouden. Deze omstandigheden moeten door verweerder worden meegewogen in het kader van het evenredigheidsbeginsel. Tot slot wijst eiser er op dat er geen sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid omdat er nooit beleid is gepubliceerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. [3] In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [4] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie. Tijdens eerdere zittingen waarin dezelfde rechtsvragen speelden [5] heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat met de “nu bij Defensie beschikbare data”, zoals genoemd in de Kamerbrief, de mailboxen worden bedoeld waarin de verzoeken om overbrenging zijn binnengekomen en niet of eiser in een mogelijk bij het ministerie van Defensie aanwezig ander databestand is opgenomen (geweest).
6. Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken gedaan. [6] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [7] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [8]
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de vaststelling dat eiser buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt, doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
8. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser niet valt onder een van de twee groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen, te weten dat het moet gaan om personen die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Weliswaar is het voor een afwijzende beslissing niet van doorslaggevend belang dat hij niet rechtstreeks in dienst was van Defensie, maar kan dit niet tot een ander oordeel leiden nu hij enkele maanden na 11 oktober 2021, te weten op 29 december 2021, zijn verzoek om overbrenging bij Defensie heeft ingediend. Daarmee valt hij niet onder de speciale voorziening.
Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 6 al heeft overwogen gaat het hier om buitenwettelijk begunstigend beleid waarbij verweerder de beleidsvrijheid heeft om de criteria uit de speciale voorziening op deze wijze kwantitatief af te bakenen. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet relevant is of de gegevens van eiser in de periode voor 11 oktober 2021 al bekend hadden kunnen zijn bij verweerder in een ander databestand. Om dezelfde reden kunnen ook de overige gronden die zijn gericht tegen deze wijze van afbakening niet slagen. Eiser kan hier dan ook geen recht op overbrenging aan ontlenen.
9. De omstandigheid dat eiser gevaar loopt in Afghanistan kan, zoals ook door de Afdeling reeds is bevestigd, niet worden betrokken bij de beoordeling. Overigens heeft verweerder gesteld dat hij oog houdt voor zeer schrijnende gevallen [9] , maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico’s die eiser loopt niet onderscheidend genoeg zijn ten aanzien van de risico’s die vele anderen in Afghanistan lopen.
10. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder alsnog de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. Eiser heeft niet voldoende kunnen onderbouwen dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van twee andere ASG-bewakers die wel door verweerder zijn overgebracht. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven in twee gevallen ten onrechte verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, maar heeft er daarbij terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen. Verweerder heeft het overbrengingsverzoek van eiser terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten.
12. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van de proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskostenvergoeding bedraagt dan ook € 1.674,-.
13. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze mogelijkheid is gegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
2.Kamerstukken II 2022/23, 27 925, nr. 949.
3.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
4.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12329, r.o. 9.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
7.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
8.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 r.o. 5.1.
9.Zie onder meer Kamerstukken II, 2020/21, 27 925, nr. 808, p.9 en de Kamerbrief voortgang overbrengingen uit Afghanistan van 6 december 2022 van de minister van Buitenlandse Zaken.