ECLI:NL:RBDHA:2024:10511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL23.294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum en meerderjarigheid van een Afghaanse asielzoeker in het kader van de verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Afghaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de vaststelling van de geboortedatum en de daarmee samenhangende meerderjarigheid van de eiser. De eiser, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had gekregen, betwistte de geboortedatum die in het bestreden besluit was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de geboortedatum van de eiser op 2002 was vastgesteld, terwijl de eiser claimde dat hij in 2005 was geboren. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het medisch advies van een arts niet voldoende inzichtelijk was om de meerderjarigheid van de eiser te onderbouwen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat er procesbelang was bij de betwisting van de geboortedatum, vooral in het kader van nareis voor de familie van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet op goede gronden had aangenomen dat de eiser meerderjarig was, en dat er aanleiding was voor aanvullend onderzoek naar de leeftijd van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij het niet eens is met de daarin genoemde geboortedatum.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, S. Helmand als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
1.3.
De rechtbank heeft bij beslissing van 16 augustus 2023 het onderzoek heropend zodat eiser de originele tazkera [1] kan inbrengen en om de staatssecretaris vervolgens in de gelegenheid te stellen daarnaar onderzoek te laten verrichten en met inachtneming van de uitkomsten van dit onderzoek een nader standpunt in te nemen over de door eiser gestelde geboortedatum.
1.4.
Bureau Documenten heeft op 23 februari 2024 een ‘verklaring van onderzoek’ uitgebracht over eisers tazkera. De staatssecretaris heeft naar aanleiding daarvan op 6 maart 2024 een nader standpunt ingenomen. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.5.
Vervolgens heeft geen van beide partijen binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) heeft gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij stelt minderjarig te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. In Nederland is eiser geregistreerd met geboortedatum [geboortedatum] 2002 en dit is ook zo in het bestreden besluit opgenomen, omdat de staatssecretaris ervan uitgaat dat eiser meerderjarig is.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij beoordeling van zijn beroep. Eiser heeft namelijk de gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen te verkeren. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 september 2003 [2] kan echter worden afgeleid dat er procesbelang bestaat bij betwisting van persoonsgegevens en dus ook bij betwisting van de geboortedatum. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de leeftijd van eiser van belang kan zijn in het kader van nareis voor eisers familieleden, zoals eiser ook heeft aangevoerd in de gronden van beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van procesbelang. Het beroep zal dan ook inhoudelijk worden behandeld.
Gronden van beroep
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn geboortedatum ten onrechte heeft vastgesteld op [geboortedatum] 2002. Eiser heeft verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft eerst bij de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor een kopie van zijn tazkera met Engelse vertaling overgelegd en na heropening van het onderzoek heeft hij het originele document ingebracht. Volgens eiser heeft hij hiermee een begin van bewijs geleverd van zijn leeftijd. Naar aanleiding van de Verklaring van Onderzoek van Bureau Documenten heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris had moeten nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen en nader onderzoek had moeten verrichten naar de bevindingen van Bureau Documenten. Nu dit niet is gebeurd, heeft de staatssecretaris volgens eiser niet voldaan aan zijn vergewisplicht.
5. Eiser voert verder aan dat uit de leeftijdsschouw naar voren is gekomen dat er twijfel bestaat over de leeftijd van eiser en dat er meer onderzoek nodig was. Gelet op deze schouw in combinatie met eisers verklaring over zijn geboortedatum, had de staatssecretaris een leeftijdsonderzoek moeten aanbieden. De leeftijd van eiser is door de staatssecretaris vastgesteld op meerderjarig, uitsluitend op basis van een conclusie van een arts van MediFirst. Deze arts heeft eiser ten onrechte niet doorverwezen voor een (radiologisch) leeftijdsonderzoek. Volgens eiser is de verklaring van de arts niet een leeftijdsonderzoek zoals bedoeld in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire.
6. Eiser stelt ook dat het feit dat er een voogd is toegewezen, een sterke aanwijzing is van de minderjarigheid van eiser.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft eiser met zijn tazkera aangetoond dat hij minderjarig is?
7. Eiser heeft zijn tazkera ingebracht om aan te tonen dat hij minderjarig is. De tazkera is door Bureau Documenten op echtheid onderzocht en Bureau Documenten heeft op basis daarvan geconcludeerd dat ‘
het document niet in deze staat is opgemaakt en afgegeven en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is’.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan. Indien de staatssecretaris een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb wel van te vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is. In beginsel mag de staatssecretaris dus uitgaan van het advies van Bureau Documenten, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 19 september 2013 [4] en 16 oktober 2015 [5] geoordeeld dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek of vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die de staatssecretaris noch de bestuursrechter heeft. Daarom kan een vreemdeling de uitkomst van een beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in dit geval mocht uitgaan van de 'verklaring van onderzoek’ van Bureau Documenten. Eiser heeft namelijk geen concrete aanknopingspunten van een deskundige (contra-expertise) aangedragen die leiden tot twijfel aan de juistheid van dit rapport. Bureau Documenten heeft in de ‘verklaring van onderzoek’ concreet toegelicht op welke bevindingen haar conclusie is gebaseerd. Gezien de deskundigheid van Bureau Documenten en het ontbreken van een contra-expertise bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de verklaring van onderzoek tot stand is gekomen en de inzichtelijkheid daarvan. Eiser vraagt zich (kort gezegd) weliswaar af waarom Bureau Documenten op grond van de bevindingen tot haar conclusie komt en vindt dat de staatssecretaris daar navraag naar had moeten doen, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan het onderzoek en de daarop gebaseerde deskundige conclusie van Bureau Documenten. De conclusie dat het document niet in deze staat is opgemaakt en afgegeven is al voldoende om aan de (inhoud van de) tazkera niet de waarde toe te kennen die eiser wenst.
7.3.
De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser met het inbrengen van zijn tazkera zijn gestelde geboortedatum (en daarmee zijn leeftijd) niet heeft aangetoond.
Heeft de staatssecretaris op goede gronden aangenomen dat eiser meerderjarig is?
8. De rechtbank zal (voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep) eerst de algemene werkwijze van de staatssecretaris over leeftijdsbepaling in het geval van gestelde minderjarigheid uiteenzetten, om vervolgens een oordeel te geven over de toepassing hiervan in eisers geval.
8.1.
Uit de werkinstructie [6] van de IND volgt (samengevat) dat wanneer een vreemdeling stelt minderjarig te zijn en dit niet kan aantonen met identificerende documenten, of op een andere manier aannemelijk kan maken, de vreemdeling wordt geschouwd. Bij een schouw beoordelen de AVIM en de IND, los van elkaar, of de vreemdeling evident minderjarig of evident meerderjarig is, of dat hier twijfel over bestaat. Wanneer er zowel bij de AVIM als bij de IND sprake is van twijfel, of wanneer de conclusies van de AVIM en de IND niet overeenkomen, doet de staatssecretaris nader onderzoek. In het geval dat de vreemdeling een Eurodac-hit heeft in een andere lidstaat, bestaat dit onderzoek eruit dat nagevraagd wordt bij deze lidstaat met welke geboortedatum iemand daar geregistreerd staat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat de leeftijdsregistratie in de andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris neemt dan ook de geregistreerde geboortedatum in de andere lidstaat over. Hierna is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat deze geboortedatum onjuist is. Een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb (medisch botonderzoek) wordt pas aangeboden wanneer niet tot evidente minder- of meerderjarigheid kan worden geconcludeerd, bevragingen van de vingerafdrukken in Eurodac (/EUVIS) geen hit opleveren én de twijfel blijft (er is niet alsnog op andere wijze de leeftijd aangetoond). Voor de uitvoering van een leeftijdsonderzoek is bovendien een doorverwijzing van FMMU nodig met een eigen (onderbouwde) conclusie op grond van een medische beoordeling van gedrag en uiterlijk. Wanneer de FMMU arts geen doorverwijzing afgeeft vanwege de eigen (onderbouwde) conclusie dat de vreemdeling evident minder- of meerderjarig is, is de bevinding van de FMMU arts doorslaggevend en wordt geen leeftijdsonderzoek aangeboden. De IND gaat dan uit van de door FMMU gestelde minderjarigheid dan wel van de meerderjarigheid van de vreemdeling.
8.2.
Eiser heeft bij aankomst in Nederland gesteld minderjarig te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Eiser heeft zijn leeftijd op dat moment niet onderbouwd met originele documenten. Omdat de conclusies van de afzonderlijke schouw door de AVIM en de IND overeenkwamen (beide twijfelden aan eisers minderjarigheid), heeft de staatssecretaris nader onderzoek gedaan. Omdat eiser heeft verklaard dat zijn paspoort is ingenomen door de politie in Griekenland, is een verzoek tot informatie ingediend bij de Griekse autoriteiten op grond van artikel 34 van de Dublinverordening. De Griekse autoriteiten hebben daarop aangegeven dat de opgegeven persoonsgegevens (Miakhel, Shiramad, man, geboren op [geboortedatum] 2005, Afghaanse nationaliteit) bij hen niet bekend zijn.
8.3.
Vervolgens is eiser (in verband met een mogelijk aanvullend leeftijdsonderzoek) op 6 september 2022 onderzocht door een arts van Medifirst. Deze arts heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is, dat geen aanvullend onderzoek nodig is en dat er geen twijfel is dat eiser meerderjarig is. De bevindingen van de arts luiden als volgt:

Betrokkene heeft stoppels, baardgroei tot de hals en de nek, hij heeft ook veel beharing op zijn armen.
Betrokkene heeft groeven aan zijn mondhoeken. Betrokkene heeft kraaipotten rimpels aan zijn ooghoeken.
Betrokkene heeft een overslaande stem, adamsappel aanwezig.
Betrokkene is erg onzeker, betrokkene gaf terughouden antwoorden op de gestelde vragen.
Betrokkene maakt weinig oogcontact.
Betrokkene zit het hele gesprek rechtop in zijn stoel, hij had weinig interesse in ons gesprek.
Ik vind betrokkene evident meerderjarig op basis van bovengenoemde bevindingen, want zijn lichamelijk en sociale- emotionele ontwikkeling passen niet bij aangegeven kalenderleeftijd.”
8.4.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de AVIM op 21 januari 2022 de volgende kenmerken heeft opgenomen bij de schouw:
“- Betrokkene heeft wel opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen.
- Betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens.
- Betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken.
- Betrokkene heeft geen grijze haren.
- Betrokkene heeft wel een duidelijk zichtbare adamsappel.
- Betrokkene heeft wel stoppels.
Gedrag betrokkene: Betrokkene is rustig en beantwoordt vragen goed.
Conclusie: op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordelen wij dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Er zal verder onderzoek naar de leeftijd plaatsvinden.”
8.5.
De rechtbank stelt verder vast dat de IND op 20 februari 2022 de volgende kenmerken heeft opgenomen bij de schouw:

Lichamelijke kenmerken:
- Betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/ rimpels om de ogen.
- Betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens.
- Betrokkene heeft wel zichtbare lijnen rond de mondhoeken.
- Betrokkene heeft geen grijze haren.
- Betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare adamsappel.
- Betrokkene heeft wel hele duidelijk zichtbare stoppels.
- Betrokkene heeft geen acne op zijn wangen/voorhoofd/kin.
- Betrokkene heeft een smal en dun postuur.
- Betrokkene heeft dikke wenkbrauwen en ontwikkelde handen.
Gedrag betrokkene:
- Betrokkene kijkt mij aan, overweegt zijn antwoorden goed en geeft mij daarmee de indruk dat hij goed meewerkt.
- Betrokkene zit tijdens het gesprek veelal voorovergebogen met zijn gezicht naar de telefoon. Af en toe kijkt hij mij aan, maar hij kijkt voornamelijk naar beneden richting de telefoon. Verder beweegt hij niet of nauwelijks.
-Betrokkene zit ook een tijdje ietwat onderuitgezakt met zijn hand onder zijn hoofd.
-Betrokkene komt op mij over als rustig en vriendelijk. Hij heeft het merendeel van het gesprek een glimlach op zijn gezicht als hij praat.
[…]
Schouw:
Op basis van bovenstaande verklaringen en signalen oordeel ik dat geconcludeerd kan worden dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Er zal verder onderzoek naar de leeftijd plaatsvinden.
8.6.
De rechtbank constateert dat voor de vaststelling van de meerderjarigheid van eiser de conclusie van de arts doorslaggevend is geweest. AVIM en IND twijfelden immers en er zijn geen registraties in andere lidstaten of officiële documenten over eisers leeftijd. Uit het beleid volgt dan dat een arts beoordeelt of een leeftijdsonderzoek nodig is en daarbij diens conclusie over evidente minder- of meerderjarigheid doorslaggevend is. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de Afdeling het beleid niet onredelijk heeft gevonden en dat in dit geval ook conform het beleid gehandeld is. De rechtbank is het weliswaar eens met de staatssecretaris dat conform het beleid is gehandeld, maar is het niet met de staatssecretaris eens dat de Afdeling heeft geoordeeld dat dit onderdeel van het beleid (ook) niet onredelijk is. De rechtbank stelt daarover vast dat in eisers geval geen sprake is van een geregistreerde geboortedatum in een andere lidstaat. Dat is wel de situatie die is beoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022. [7] In die uitspraak is het beleid op dát onderdeel niet onredelijk gevonden. Daarin is geen oordeel gegeven over de redelijkheid van het beleid om (kort gezegd) het medisch onderzoek van een arts doorslaggevend te laten zijn als de AVIM en IND allebei twijfelen over de gestelde leeftijd en er geen leeftijdsregistratie in een andere lidstaat is. De rechtbank volgt de staatsecretaris dan ook niet in het standpunt dat in dit geval het onderzoek naar de gestelde leeftijd van eiser conform het al redelijk gevonden beleid is gebeurd door een deskundige arts, dat dit onderzoek doorslaggevend is en er daarom al van uit kon en mocht worden gegaan dat de meerderjarigheid op goede gronden is aangenomen. De rechtbank zal daarom de redelijkheid van die werkwijze (waarbij de beoordeling van de arts doorslaggevend is) betrekken bij de vraag of de staatssecretaris op goede gronden heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is.
8.7.
De rechtbank stelt over het onderzoek vast dat de AVIM en de IND bijna dezelfde constateringen doen over de uiterlijke kenmerken, behalve over de (aanwezigheid van de) opvallende kraaienpoten / rimpels rond de ogen. Daarnaast heeft de IND over eisers gedrag meer indicatoren opgenomen dan de AVIM. Zowel de AVIM als de IND concluderen op grond van hun bevindingen dat er twijfel bestaat over de opgegeven (minderjarige) leeftijd. De rechtbank stelt verder vast dat de arts grotendeels dezelfde uiterlijke kenmerken heeft vastgesteld. De arts komt echter op grond van die nagenoeg dezelfde constateringen tot een andere, meer stellige conclusie. De arts concludeert immers dat eiser evident meerderjarig is. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk waarom de arts tot een andere conclusie komt dan zowel de AVIM als de IND. Daarbij is ook het volgende van belang. De arts betrekt bij de beoordeling eisers houding en gedrag, namelijk dat eiser erg onzeker is, terughoudend antwoordde op de gestelde vragen en weinig oogcontact maakt. Dat zijn echter heel andere bevindingen dan de AVIM (“
betrokkene is rustig en beantwoordt vragen goed”) en de IND (“
betrokkene kijkt mij aan, overweegt zijn antwoorden goed en geeft mij daarmee de indruk dat hij goed meewerkt”) hebben gedaan. Daarnaast betrekt de arts onder meer dat eiser met overslaande stem sprak en weinig interesse had in het gesprek. Waarom dat aanwijzingen zijn die maken dat eiser toch evident meerderjarig is, is echter niet uitgelegd. Een nadere toelichting van de arts bij deze bevindingen ontbreekt. De arts concludeert weliswaar dat eisers ‘lichamelijk en sociale-emotionele ontwikkeling niet passen niet bij de aangegeven leeftijd’, maar heeft verder niet toegelicht waarom dat zo is. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval in te algemene zin is toegelicht waarom deze conclusie wordt getrokken uit de bevindingen, mede gelet op de conclusies die de AVIM en IND hebben gedaan op basis van hun bevindingen. Daarmee is onvoldoende inzichtelijk waarom de bevindingen van de arts wél tot de andersluidende conclusie leiden dat eiser evident meerderjarig is. Daarbij weegt mee dat de conclusie van de arts – op grond van het beleid – doorslaggevend is, terwijl ook de AVIM en de IND kennelijk (in ieder geval in enige mate) als deskundig op dat gebied worden gezien. [8] Als dan de AVIM en IND deels andere bevindingen doen en tot een andere conclusie komen dan de arts, dan mag worden verwacht dat wordt toegelicht en inzichtelijk gemaakt wordt waarom dan toch de conclusie van de arts wordt gevolgd. Bovendien is de beoordeling van de arts primair gericht op de vraag of vanwege de twijfel bij zowel AVIM als IND over eisers minderjarigheid een medisch leeftijdsonderzoek moest plaatsvinden of niet, zodat ook daarin aanleiding bestaat voor een goede onderbouwing en toelichting van de conclusie dat zo’n onderzoek dan toch niet nodig is omdat niet getwijfeld wordt over eisers meerderjarigheid. Dat is in dit geval onvoldoende gedaan. In beginsel kan en mag weliswaar worden uitgegaan van het advies van een medisch deskundige (zoals deze Medifirst-arts). Maar in dit geval zijn er aanknopingspunten die tot het oordeel leiden dat dit medisch advies onvoldoende inzichtelijk (tot stand gekomen) is dan wel dat niet inzichtelijk is waarom dit advies is gevolgd. Dat betekent dat daar niet zonder een nadere toelichting van kan worden uitgegaan. Die toelichting ontbreekt in dit geval. De staatssecretaris kon eiser daarom niet op basis van alleen de conclusie van de arts als meerderjarige aanmerken en om die reden afzien van een aanvullend leeftijdsonderzoek.
8.8.
De rechtbank is om die reden van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd wat betreft de daarin opgenomen geboortedatum van eiser.
9. Mede in het licht van de zorgplicht voor minderjarigen, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in eisers geval niet op deze manier tot de conclusie kon komen dat eiser meerderjarig was. Er kon zonder een nadere toelichting op de conclusie van de arts niet afgezien worden van een aanvullend onderzoek naar de leeftijd van eiser, zoals een medisch botonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf 2.5 van de werkinstructie. Hoewel de staatssecretaris op zich terecht stelt dat dit een ingrijpend onderzoek voor eiser is, heeft eiser hiervoor echter van meet af aan zijn toestemming gegeven en bij herhaling gezegd dat hij dit onderzoek wil ondergaan. Dat heeft hij op de zitting nogmaals bevestigd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de leeftijd van eiser ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling.
In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de leeftijd van eiser ongeloofwaardig is geacht;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 13 mei 2024
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Nationaal identiteitsdocument in Afghanistan.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695.
6.Werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’, geldig ten tijde van het bestreden besluit. Dit beleid is niet gewijzigd in de nieuwe werkinstructie 2023/6, geldig vanaf 8 juni 2023 (paragraaf 2.1).
7.Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
8.De rechtbank wijst ook op paragraaf 2.2 van Werkinstructie 2018/19.