ECLI:NL:RBDHA:2024:1053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – onttrekkingsrisico – lichter middel – beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 januari 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 25 januari 2024 heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn bewaring. Echter, de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Eiser was tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op de hoogte gesteld van de redenen voor zijn bewaring, en hij had de mogelijkheid om beroep in te stellen met behulp van een rechtsbijstandverlener.

Eiser heeft in beroep de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn om het onttrekkingsrisico te ondervangen. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1552

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 25 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [2]
2. De Afdeling [3] bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [5] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
3. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Maatregel van bewaring
5. Eiser stelt dat de gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel, de maatregel niet daadwerkelijk kunnen dragen. Ook als er wel voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen, volgt uit het arrest El Dridi [6] dat dit nog beoordeeld moet worden aan de hand van het gedrag van de vreemdeling en alle omstandigheden. Eiser meent dat evident is dat hij geen verkeerde intenties had. Hij wilde enkel als Franse student zijn familie in Nederland bezoeken.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de voornoemde gronden onterecht zijn tegengeworpen of onvoldoende zijn om een significant risico op onttrekking aannemelijk te maken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Uit het gehoor blijkt duidelijk dat eiser zo spoedig mogelijk wil terugkeren naar Frankrijk. Zijn persoonlijke omstandigheden hadden aanleiding moeten geven om een lichter middel toe te passen. Eiser meent dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. De verbalisant lijkt een standaard script te volgen en niet aan te slaan op de antwoorden van eiser. Hem was onduidelijk dat hij invloed kon hebben op de uitkomst van de beslissing. Ook is volgens eiser sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Hij meent mogelijk in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Frankrijk als student of als partner van zijn vrouw. Ter onderbouwing heeft eiser enkele documenten overgelegd. Eiser stelt dat verweerder hier nader onderzoek naar had moeten doen.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het onttrekkingsrisico te ondervangen. De door eiser aangedragen belangen zijn kenbaar betrokken bij de beoordeling. Zoals verweerder in het verweerschrift stelt, is het aan eiser om volledig te verklaren en alles naar voren te brengen wat hij van belang acht. Dit is ook aan eiser meegedeeld tijdens het gehoor. Hetgeen eiser heeft verklaard heeft verweerder voldoende meegenomen in de beoordeling. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het proces-verbaal van het gehoor, geen aanleiding voor het oordeel dat eisers antwoorden geen invloed zouden hebben op de beslissing.
9. Uit het gehoor voorafgaand aan de maatregel is gebleken dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Frankrijk. Zo heeft eiser zelf verklaard een terugkeerbesluit te hebben ontvangen van de Franse autoriteiten. [7] Uit het document dat eiser bij zich droeg bleek zelfs dat eiser rechtmatig verblijf heeft gehad, maar dat dit inmiddels is verlopen. Gelet hierop is verweerder niet gehouden om nader onderzoek te verrichten naar een mogelijke aanspraak op een verblijfsrecht in Frankrijk. Er is dan ook geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [8]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, ECLI:EU:C:2011:268.
7.Pagina 4, 5 en 6 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 10 januari 2024 (M110).
8.Zie rechtsoverweging 10 van de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.