ECLI:NL:RBDHA:2024:10549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
NL24.13902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Eritreeër, had op 2 december 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat zijn achternaam in Kroatië onjuist is geregistreerd en dat er systematische tekortkomingen zijn in het asielsysteem van Kroatië, wat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel trekt. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken en documenten om zijn standpunt te onderbouwen, maar de rechtbank concludeert dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn rechten in Kroatië niet gewaarborgd zijn. De rechtbank bevestigt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt.

De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de asielaanvraag van eiser aan Nederland wordt overgedragen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.13902 (beroep) en NL24.13903 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en T. Ogbamichael (tolk).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Eritrese nationaliteit. Op
2 december 2023 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Daarom heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 26 december 2023 aanvaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert allereerst aan dat hij in de correcties en aanvullingen heeft aangegeven dat zijn achternaam in Kroatië onjuist is geregistreerd. Er is duidelijk sprake van een typefout. De correcties en aanvullingen maken onderdeel uit van het verslag van het gehoor en daarom dient zijn achternaam te worden gewijzigd. Eiser heeft ook verwezen naar een kopie document waar zijn achternaam op staat. Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij een gelegaliseerd document moet overleggen. Eiser komt uit Eritrea en van hem kan niet worden verwacht dat hij in contact treedt met de autoriteiten. Ten tweede is eiser het niet eens met de recente uitspraak [2] van de hoogste bestuursrechter en stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is namelijk sprake van systematische tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië, omdat er - ondanks de belofte gemaakt door de Kroatische autoriteiten - nog steeds evident pushbacks plaatsvinden. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak [3] van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, die de overdracht van een vreemdeling aan Kroatië geschorst heeft. De Kroatische autoriteiten kunnen niet vertrouwd worden volgens eiser en verweerder mag dan ook geen waarde hechten aan expliciete claimakkoorden die door Kroatië worden afgegeven. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken vanwege bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is in Kroatië namelijk slachtoffer geworden van pushbacks en een onmenselijke behandeling. Eiser doet een beroep op de uitspraak [4] van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. De hoogste bestuursrechter heeft in een recente uitspraak [5] geoordeeld dat verweerder bij het overdragen van Dublinclaimanten aan Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In deze uitspraak is geoordeeld dat uit een beslisnota [6] van verweerder, waarin is verwezen onder meer naar informatie van de Kroatische autoriteiten van 15 november 2022, volgt dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van het asielverzoek. De Afdeling heeft daarbij ook van belang geacht dat deze informatie niet wordt weersproken door andere beschikbare landeninformatie en dat verweerder zich op basis van deze bevindingen op het standpunt heeft mogen stellen dat voor Kroatië mag worden uit gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder in beginsel ervan mag uitgaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten zoals eiser zal nakomen. Het is in dat geval aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] strijdige behandeling.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten of hem in het bijzonder niet zal nakomen. Eiser heeft zijn ervaringen met de opvangsituatie in Kroatië niet met documenten onderbouwd en heeft evenmin onderbouwd dat ook Dublinclaimanten voor pushbacks hebben te vrezen. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch slaagt niet. In die zaak zag de rechtbank aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die zijn gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank merkt op dat het Hof op 29 februari 2024 hierover uitspraak heeft gedaan. [9] De rechtbank verwijst verder naar de eerder genoemde uitspraak [10] van de hoogste bestuursrechter van 13 september 2023. In rechtsoverweging 3.1 van die uitspraak is overwogen dat de mogelijke tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië door bijvoorbeeld pushbacks aan de buitengrenzen er niet toe leiden dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor eiser in het bijzonder het risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM bestaat. Deze uitspraak van 13 september 2023 is bevestigd in recente uitspraken. [11] Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Tot slot heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat van bijzondere, individuele omstandigheden om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken niet is gebleken. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de behandeling door de Kroatische politie onrechtmatig was en in strijd met de internationale verdragsverplichtingen. Zijn enkele verklaring daartoe die pas in beroep is overgelegd, is onvoldoende. Bovendien heeft eiser ook niet onderbouwd met documenten dat er is gebleken van (ernstige) psychische gevolgen van zijn ervaringen in Kroatië. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat eiser zich bij het optreden van dergelijke problemen niet zou kunnen beklagen bij de bevoegde autoriteiten. De uitspraak [12] waar eiser in dit verband naar verwijst, is niet vergelijkbaar met eisers geval, nu daarbij een uitgebreidere verklaring aan de orde was die door verweerder onvoldoende gemotiveerd bij de beoordeling was betrokken.
Onjuiste achternaam
8. De rechtbank ziet op basis van het door eiser overgelegde document geen aanleiding om verweerder op te dragen de achternaam van eiser te wijzingen in Nederland. Deze naam is overgenomen uit Eurodac waarin eiser is geregistreerd door de autoriteiten in Kroatië. Eiser kan het verzoek tot het wijzigen van deze gegevens na de overdracht aan Kroatië daar aan de orde te stellen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [13] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 oktober 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5139.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
6.zie deze link: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/beleidsnotas/2023/01/20/tk-beslisnota-bij-kamerbrief-inzake-dublinoverdrachten-aan-kroatie.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
9.Zie de uitspraak van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
11.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1, en 19 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:177.
12.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
13.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).