Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag ophouding en maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
- 3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- 4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser stelt dat hij ten onrechte op grond van artikel 59b, eerste lid en onder a, van de Vw in bewaring is gesteld. Hij stelt dat zijn identiteit en nationaliteit immers bekend waren ten tijde van zijn overdracht door de Belgische autoriteiten. Indien dit niet zo is, is eiser ook op onjuiste grondslag opgehouden.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser op juiste grondslag is opgehouden. Op het moment dat eiser werd overgenomen van de Belgische autoriteiten was duidelijk om welke persoon het ging: een man in Nederland bekend als [naam], geboren op [geboortedatum] 1994 met de Marokkaanse nationaliteit. Deze gegevens heeft eiser zelf opgegeven zonder verdere documentatie te overleggen. In het kader van de overname waren de identiteit en nationaliteit van deze persoon duidelijk. Ook was bekend dat deze persoon geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser mocht dan ook worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw.
6. Zoals eerder benoemd heeft eiser zijn gestelde persoonsgegevens niet onderbouwd door middel van identificerende documenten. Het doel van inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid en onder a, van de Vw is dan ook om de personalia van eiser officieel vast te stellen. Daarbij gaat het om een vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser door de autoriteiten van het land waarvan de betrokken vreemdeling stelt de nationaliteit te bezitten, in dit geval Marokko. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser op grond van artikel 59b, eerste lid en onder a, van de Vw in bewaring gesteld mocht worden.
7. Verder stelt eiser dat hij ook niet op grond van artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw in bewaring gesteld kon worden. Daarvoor is vereist dat er een risico op onttrekking aanwezig is, en dat heeft verweerder volgens eiser onvoldoende gemotiveerd. Zijn inreis betrof een gecontroleerde overdracht uit België, dus kan hem niet worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht. Ook wordt hem verweten niet te hebben voldaan aan het terugkeerbesluit van 15 december 2022, maar uit het dossier blijkt niet van een dergelijk besluit. Eiser is dan ook van mening dat niet gesproken kan worden van een onttrekkingsrisico, waardoor artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw niet van toepassing is.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. Eiser was bij zijn eerste binnenkomst in Nederland niet in het bezit van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. Zware grond 3a is dan ook feitelijk juist. Ook blijkt uit het dossier dat eiser op 10 december 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. De zware grond 3b acht de rechtbank daarom eveneens feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Gelet op dit risico, heeft verweerder de maatregel mogen baseren op artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb
9. De Afdelingheeft bij uitspraak van 15 november 2023uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalvevast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
10. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
11. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.