ECLI:NL:RBDHA:2024:10635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL22.5617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en de rechtmatigheid van verblijf in Nederland in het licht van het EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, is op 8 juli 2024 een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie tegen een Somalische eiser behandeld. De eiser, die in Nederland tweemaal een asielaanvraag heeft ingediend die beide zijn afgewezen, heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit dat hem opdraagt de EU binnen 28 dagen te verlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak heeft gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten tijde van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef, wat betekent dat hij op grond van de Vreemdelingenwet (Vw) de verplichting had om Nederland te verlaten. De eiser heeft aangevoerd dat hij bij gedwongen terugkeer naar Somalië vreest voor zijn leven, maar de rechtbank oordeelt dat deze vrees niet voldoende is om het terugkeerbesluit in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) te verklaren. De rechtbank wijst erop dat de vrees van de eiser een asielgerelateerd element is dat eerder in zijn asielaanvragen is behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd en dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5617

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. mr. A.J.P. Lemmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd waarbij eiser is aangezegd dat hij de EU [1] binnen 28 dagen moet verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [datum] 2004. Hij heeft in Nederland tweemaal een asielaanvraag gedaan welke beide zijn afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft eisers beroep tegen deze besluiten ongegrond verklaard. [3] De Afdeling [4] heeft in beide zaken het hoger beroep tegen die uitspraken niet-ontvankelijk verklaard. [5] De uitspraken staan daarmee ook in rechte vast.
2. Eiser stelt bij gedwongen terugkeer naar Somalië te vrezen voor zijn leven. Dit komt door de aanwezigheid van [naam] in [plaats], die jongvolwassenen mogelijk gedwongen rekruteert. Het terugkeerbesluit is daarom in strijd met het EVRM. [6]
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van de uitvaardiging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit betekent dat op hem, op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vw [7] , in beginsel de verplichting rust Nederland te verlaten. Dit is alleen anders als zich één van de in die bepaling genoemde uitzonderingssituaties voordoet. Eiser heeft niet gesteld dat daarvan sprake is. De door eiser gestelde vrees is een asielgerelateerd element dat eiser in zijn asielaanvraag ter sprake heeft kunnen brengen en waar al in zijn eerdere asielaanvragen over is geoordeeld. Voor verweerder bestond daarom ook geen beletsel voor het uitvaardigen van het terugkeerbesluit. Nu eiser geen (procedureel) rechtmatig verblijf had in Nederland, was verweerder op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw niet alleen bevoegd, maar ook verplicht om een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
4. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stellingname dat gedwongen terugkeer naar Somalië in strijd is met het EVRM. Uit artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [8] en vaste rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat een terugkeerbesluit niet meer inhoudt dan de administratieve vaststelling dat een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en dat volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen op hem de verplichting tot vertrek rust. Het enkele feit dat eiser stelt dat zijn asielaanvraag onterecht is afgewezen, maakt niet dat het terugkeerbesluit in strijd is met het EVRM en kan leiden tot het oordeel dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is . De beroepsgrond slaagt niet.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Europese Unie.
2.Algemene wet bestuursrecht.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zaaknummers 202001194/1/V2 en 202201456/1/V2.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Richtlijn 2008/115/EG.