ECLI:NL:RBDHA:2024:10659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die op 20 juni 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, geboren in 1993 en van Senegalese nationaliteit, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 3 juli 2024, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in bewaring is gesteld op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, voortvloeiend uit een melding van een wijkagent. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de staandehouding en de maatregel van bewaring, onder andere omdat hij niet binnen 24 uur naar een detentiecentrum was overgeplaatst. De rechtbank oordeelde echter dat de termijn van 24 uur pas begint te lopen op het moment dat de vreemdeling in bewaring is gesteld, en dat eiser niet langer dan deze termijn in een politiecel heeft verbleven.

De rechtbank heeft ook de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware grond, dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, niet betwist. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser's medische situatie en de vraag of hij terug kan keren naar Senegal werden niet als relevante factoren beschouwd voor de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26060

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Senegalese nationaliteit te hebben.
Aanwezigheid ter zitting
2. De rechtbank stelt vast dat een door eiser getekende afstandsverklaring is overgelegd. Voor de rechtbank is het dan ook voldoende duidelijk dat eiser heeft afgezien van zijn recht om ter zitting gehoord te worden.
Staandehouding
3. Eiser stelt dat niet is gebleken van een objectief vermoeden van illegaal verblijf. Het gestelde vermoeden is enkel gebaseerd op een mededeling van een wijkagent. Eiser meent dat dit onvoldoende is voor de Vreemdelingenpolitie om vervolgens te systemen te controleren. De staandehouding was dan ook onrechtmatig. Daarnaast ontbreekt een machtiging tot binnentreden in het dossier.
4. Uit het proces-verbaal staandehouding, overbrenging en overdracht van 20 juni 2024 blijkt dat verbalisanten in kwestie hebben gereageerd op een melding van een wijkagent, inhoudende dat eiser illegaal zou verblijven op een adres in [plaats 1]. Verweerder mag uitgaan van de expertise van een wijkagent. Na controle van de systemen bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende reden om eiser staande te houden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld was een machtiging tot binnentreden in dit geval niet vereist. De verbalisanten hebben eiser gevraagd of zij binnen mochten komen, waar eiser geen toestemming voor heeft gegeven. Vervolgens is eiser naar buiten gekomen en is hij daar staande gehouden.
Verblijf in politiecel
5. Eiser stelt dat hij niet binnen de vereiste 24 uur is overgeplaatst naar het detentiecentrum in [plaats 2]. Hij is opgehouden op 20 juni 2024 om 14:25 uur en de volgende dag om 15:29 uur opgehaald. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, gelet op het te lange verblijf in een politiecel.
6. Een maatregel van bewaring wordt in beginsel ten uitvoer gelegd in een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring. [2] Uit de rechtspraak volgt dat plaatsing in een politiecel in elk geval voor 24 uur is toegestaan om vervoer naar deze speciale inrichting te regelen. [3] Anders dan eiser stelt, begint deze termijn van 24 uur te lopen op het moment dat de vreemdeling in bewaring is gesteld. [4] De rechtbank stelt vast dat eiser op 20 juni 2024 om 17:40 uur in bewaring is gesteld. Hij is vanuit de politiecel overgeplaatst op 21 juni 2024 om 15:29 uur. Dit maakt dat eiser niet langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven.
Maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser stelt dat de zware grond 3a erg summier is gemotiveerd. Er zijn enkel standaardtekstblokken opgenomen over het hebben van een reisdocument en een visum. De grond kan de maatregel daarom niet dragen. Verder stelt eiser dat de lichte grond 4a vaag gemotiveerd is.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond 3a niet heeft betwist. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3a volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [7] Eiser heeft zelf verklaard dat hij ten tijde van zijn inreis niet beschikte over een paspoort. [8] De zware grond 3a wordt dan ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Ten aanzien van de lichte grond 4a heeft verweerder ook concreet toegelicht waarom deze aan eiser wordt tegengeworpen. Deze gronden, en de overige zware en lichte gronden die eiser niet heeft betwist, zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen en om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Uitreiking conform artikel 5.3 van het Vb
10. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3 van het Vb
is uitgereikt.
11. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [9] uiteengezet dat uit artikel
5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling
schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt
vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan.
12. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter
pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet redelijk in verhouding
staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken
belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet
schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring,
betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor
voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over
de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het
verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn
belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Zicht op uitzetting en lichter middel
13. Eiser wijst op het feit dat hij besmet is met hiv, wat het zorgelijk maakt dat hij in bewaring is gesteld. Hij stelt in het detentiecentrum te moeten hopen dat hij op tijd en voldoende medicatie krijgt en er adequate zorg beschikbaar is. Verder meent hij dat betrokken moet worden of hij wel kan terugkeren naar Senegal gelet op zijn medische situatie. Het is de vraag of in Senegal de juiste medicatie beschikbaar is om aids te voorkomen. Ook al staat de asielaanvraag los van de inbewaringstelling, meent eiser dat moet worden meegewogen of uitzetting naar Senegal wel realiseerbaar is.
14. Of zicht op uitzetting naar Senegal aanwezig is, is gelet op de grondslag van de maatregel van bewaring niet relevant. Voor zover hij het voorgaande inbrengt in het kader van het lichter middel, geldt dat een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag van uit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Dat in de praktijk de zorg in het detentiecentrum onvoldoende is, heeft eiser niet onderbouwd. Zijn medische situatie is dan ook geen reden om een lichter middel toe te passen. Of eiser in Senegal toegang heeft tot de benodigde medische zorg of medicatie staat los van de vraag of de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Ambtshalve toets
15. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
17. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dat volgt uit artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
3.Zie rechtsoverweging 3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:2181.
4.Zie rechtsoverweging 4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:2181.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.Pagina 2 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 20 juni 2024 (M110).