ECLI:NL:RBDHA:2024:10709
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening opvang asielzoeker na beëindiging opvang door COA
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker, had op 13 juni 2024 van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) vernomen dat hij per 17 juni 2024 geen recht meer had op opvang en de opvanglocatie moest verlaten. Verzoeker heeft hiertegen op 14 juni 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de opvang kon blijven ontvangen terwijl zijn beroep werd behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen acute medische noodsituatie was die de opvang noodzakelijk maakte. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker terecht was. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de mededeling van het COA van 13 juni 2024 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verzoeker geen recht had op de gevraagde opvang.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.