ECLI:NL:RBDHA:2024:10768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de risico's van onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 juli 2024, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op nieuwe documenten, mede gezien zijn wisselende verklaringen over zijn identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoende stappen heeft ondernomen om terug te keren naar Marokko, ondanks zijn beweringen dat hij dat wil. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser onder de in de wet genoemde categorie vreemdelingen valt en dat er een significant risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring rechtmatig geacht en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. S. Strating.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister (gemachtigde: mr. P.A.L.A. Van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Eiser heeft zich op de rechtbank Groningen laten vertegenwoordigen door mr. H.T. Gerbrandy, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare
orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 30 augustus 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de lichte grond 4e ten onrechte aan eiser is tegengeworpen, nu uit de motivering niet volgt dat de genoemde strafbare feiten betrekking hebben op het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht.
5.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat overige zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4a, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft immers nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Ook is eiser op 2 september 2021 en op 11 april 2022 met onbekende bestemming vertrokken (3b), is aan hem op 30 augustus een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd waar hij geen gehoor aan heeft gegeven (3c), en onderneemt hij geen concrete acties ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit (3d) Dat aan eiser geen nieuwe documenten verstrekt zouden worden omdat hij vanwege zijn verleden als beroepsmilitair op een zwarte lijst zou staan, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Dit temeer nu eiser wisselend heeft verklaard met betrekking tot wat er met zijn identiteitsdocumenten is gebeurd. Het via whatsapp met een tijdelijke leesfunctie versturen van foto’s van documenten naar de regievoerder is in dit kader eveneens onvoldoende. Tot slot kan naar het oordeel van de rechtbank ook zware grond 3i worden tegengeworpen. Door eiser is niet betwist dat hij in het aanmeldgehoor van 25 augustus 2023 te kennen heeft gegeven niet terug te kunnen keren naar Marokko. Eiser stelt daarnaast weliswaar op verschillende momenten te hebben gezegd terug te willen keren maar hij onderneemt geen concrete stappen hiertoe. Dat eiser contact heeft gehad met IOM maakt dit niet anders, nu het IOM hem op 10 juni 2024 heeft uitgeschreven nadat eiser niet de benodigde informatie had verstrekt. De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat eiser te kennen geeft niet terug te willen keren naar zijn land van herkomst.
5.2.
Betreffende de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, nu eiser niet heeft voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (4a), eiser tweemaal een verblijfsvergunning heeft aangevraagd waarbij beide aanvragen niet hebben geleid tot verlening (4b), eiser niet staat ingeschreven in het BRP en niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c), en duidelijk is gebleken dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag, de lichtere maatregelen die zijn toegepast maar niet hebben geleid tot het vertrek van eiser, en het feit dat eiser reeds eerder met onbekende bestemming is vertrokken, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Dat eiser een vrijwilligersbrief heeft getekend is positief maar geeft onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat een lichter middel zou volstaan om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft immers aangegeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
6.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [1]
Voortvarendheid
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank overweegt dat de minister op dag twee van de bewaring, te weten op 27 juni 2024, een eerste uitzettingshandeling heeft verricht, namelijk het houden voeren van een vertrekgesprek met eiser. Daarnaast heeft de minister op 15 november 2023 een laissez-passer (lp) aangevraagd voor eiser en tien keer gerappelleerd aan deze aanvraag, laatstelijk op 18 juni 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Er zijn verder ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van eiser in het bijzonder op dit moment ontbreekt. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid, nog niet van zwaarwegende betekenis. Er is immers niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen lp wordt verstrekt. Bovendien werkt eiser nog steeds niet volledig en actief mee. De stelling dat op eiser geen vertrekplicht rustte omdat tot voor kort een asielaanvraag liep, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft immers reeds op 11 april 2024 het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.