ECLI:NL:RBDHA:2024:10849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van asielprocedure en beoordeling van identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die een asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had op 27 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze maatregel behandeld op 5 juli 2024, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigden van zowel eiser als de minister waren ook aanwezig, evenals een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bewaring heeft opgelegd om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en om gegevens te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De minister heeft zware en lichte gronden voor de bewaring aangevoerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, aangezien eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten en niet voldoende meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister geen aanleiding had om een lichter middel dan bewaring op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en het risico op onttrekking. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26537

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en onder d, van de Vw [1] opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum te Rotterdam. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister zijn verschenen op de rechtbank. Tevens was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Tevens heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3.1.
Namens eiser is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Grondslag en de gronden
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 27 mei 2024 een asielaanvraag heeft ingediend, nadat hij sinds 22 mei 2024 in vreemdelingenbewaring verbleef op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Door indiening van deze asielaanvraag heeft de minister die maatregel opgeheven en heeft hij onderhavige maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Vw opgelegd. Nu eiser een asielaanvraag heeft ingediend en eiser tijdens een eerdere asielaanvraag met onbekende bestemming is vertrokken heeft de minister in elk geval kunnen oordelen dat de inbewaringstelling nodig was voor de boordeling van eisers asielaanvraag. Nu eiser bovendien niet in het bezit is van een paspoort dan wel andere documenten waarmee zijn identiteit en nationaliteit kan worden vastgesteld, is daarmee de grondslag van de maatregel (
artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b) juist. Omdat één grondslag voldoende is om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de andere twee grondslagen onbesproken.
4.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de gronden 3a, 3b, 3d, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet beschikt over een inreisstempel van het Schengengebied, waaraan het vermoeden kan worden verbonden dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake rechtmatige verblijfsduur (3a). Verder heeft eiser eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland, is hij op 28 januari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en is hij op 29 januari 2021 niet verschenen voor de meldplicht die hem was opgelegd. Daarmee heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken (3b). De rechtbank stelt verder vast dat eiser heeft verklaard niet in het bezit te zijn van enig identiteitsdocument en 7 jaar (illegaal) in Europa te zijn, zonder activiteiten te hebben ondernomen om bijvoorbeeld via familie of consulaire vertegenwoordiging aan documenten te komen. De minister heeft hieruit af kunnen leiden dat eiser niet voldoende meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit (3d). Tot slot beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfplaats (4c) en eveneens niet over voldoende middelen van bestaan (4d), waarbij het risico op onttrekking voldoende door de minister is gemotiveerd. De overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden behoeven om die reden geen bespreking.
Lichter middel
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Door de minister is daarbij aangegeven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de afhandeling van eisers asielaanvraag. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister op 9 juni 2024, en daarmee binnen de in artikel 59b, tweede lid van de Vw genoemde termijn op eisers asielaanvraag heeft beslist. Omdat eiser beroep heeft ingediend bij de rechtbank tegen dit besluit en tevens een voorlopige voorziening heeft gevraagd duurt de bewaring thans voort op grond van het derde lid van artikel 59b. De behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening staan gepland op de zitting van 9 juli 2024. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [3] volgt verder dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw, zodat de rechtbank zich daar niet over hoeft uit te laten. [4]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552