ECLI:NL:RBDHA:2024:10873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, een Algerijnse asielzoeker, had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin hem op 14 juni 2024 de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 9 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de gronden van de maatregel beoordeeld en komt tot de conclusie dat de zware gronden, zoals het illegaal binnenkomen van Nederland en het niet voldoen aan de vertrekplicht, feitelijk juist zijn. Eiser heeft betoogd dat hij niet in staat was om aan zijn vertrekplicht te voldoen vanwege zijn asielprocedure en strafrechtelijke detentie, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden aan hem kunnen worden tegengeworpen.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar ook deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de minister rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiser en dat de zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiser heeft ook betoogd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een redelijke termijn van uitzetting.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 juni 2024, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • (3f) zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
  • (3i) te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer
en als lichte gronden vermeld dat eiser
  • (4a) zich niet aan één of meer verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • (4b) meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser betwist alle gronden die door de minister aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Dit geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. De rechtbank acht de zware gronden 3a, 3b en 3c feitelijk juist. Eiser betoogt dat zware grond 3a aan hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij zijn paspoort niet uit Spanje heeft kunnen meenemen omdat hij als asielzoeker naar Nederland is gekomen. Dit betoog slaagt niet. De minister heeft in de maatregel terecht gemotiveerd dat eiser geen geldig grensoverschrijdingsdocument heeft en Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ook erkend dat hij illegaal vanuit Algerije naar Nederland is gereisd en dat zijn paspoort nog in Spanje is. Daarmee is deze grond feitelijk juist. Daar doet niet aan af dat eiser bij binnenkomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend.
Eiser betoogt dat zware grond 3b hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij bij binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd en toen hij uitgeprocedeerd was, nog in strafrechtelijke detentie zat. De autoriteiten wisten toen waar eiser verbleef. Van hem kan niet gevergd worden dat hij tijdens zijn detentie meldt dat hij illegaal in Nederland verblijft. Dit betoog slaagt reeds niet omdat de minister er terecht op heeft gewezen dat eiser tijdens asielprocedures meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft dit ter zitting ontkend maar de minister heeft dit voldoende met stukken onderbouwd. Verder blijkt uit de justitiële documentatie dat eiser weliswaar veelvuldig in strafrechtelijke detentie heeft gezeten maar dat er tussendoor ook periodes waren waarin dat niet zo was. Bovendien betekent het ondergaan van een detentie niet dat aan eiser deze grond niet kan worden tegengeworpen omdat een detentie voor zijn rekening en risico komt. Deze grond is dus feitelijk juist en mocht aan eiser worden tegengeworpen.
Eiser betoogt dat grond 3c niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij niet heeft kunnen voldoen aan zijn vertrekplicht vanwege het feit dat hij ofwel in zijn asielprocedure zat ofwel in strafrechtelijke detentie. Ook dit betoog slaagt niet, gelet op wat hiervoor met betrekking tot grond 3b is overwogen.
De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn voldoende als grondslag voor de maatregel van bewaring. [2] De rechtbank beoordeelt daarom hetgeen eiser verder nog heeft aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, niet. Uit de gronden 3a, 3b en 3c volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel, omdat hij, toen hij in strafrechtelijke detentie zat, Diazepam kreeg die hij nodig heeft om te slapen en hij dit in het detentiecentrum niet kan krijgen. Als eiser hierover klaagt, wordt hij in isolatie geplaatst. Hij krijgt dus niet de medische zorg die hij nodig heeft om normaal te kunnen functioneren.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de maatregel volgt dat de minister rekening heeft gehouden met de medische klachten van eiser zoals die toen door hem zijn aangegeven. Daarbij heeft de minister toegelicht dat eiser een medische intake heeft gehad, heeft de minister terecht gewezen op het uitgangspunt dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij en dat een eventuele behandeling ook in het detentiecentrum kan worden aangevraagd, aangevangen en/of doorgezet. Dat eiser over het niet ontvangen van de Diazepam heeft geklaagd en toen in isolatie is geplaatst, is door hem niet aannemelijk gemaakt. De minister heeft er op zitting terecht op gewezen dat als hier sprake van is, eiser hierover moet klagen bij de directeur van het detentiecentrum. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat voor klachten over het plaatsen in isolatie een andere rechtsgang openstaat. [3]
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn is. Hij heeft namelijk geen paspoort overgelegd en de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 [4] ziet op 2023. Het is de vraag of er nu nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en hoeveel Algerijnen zonder documenten er daadwerkelijk zijn uitgezet.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 volgt dat er vanaf december 2023 voldoende concrete aanknopingspunten zijn om te verwachten dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit binnen een redelijke termijn met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven laissez-passer (lp) kunnen worden uitgezet naar Algerije. Daarbij ging het ook om vreemdelingen met een kopie van een identiteitsdocument. Ook bij eiser is bij zijn aanvraag voor een laissez-passer een kopie van zijn paspoort, en ook van zijn vingerafdrukken, gevoegd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de mogelijkheid tot uitzetting naar Algerije inmiddels anders is. De rechtbank is daarbij ambtshalve ook bekend met de cijfers voor (een deel van) 2024. [5] Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat aan Algerijnse vreemdelingen die in bewaring verblijven wel degelijk lp’s worden verstrekt. De aanvraag voor een laissez-passer voor eiser is op 14 juni 2024 gedaan en is nog steeds in behandeling. Op dit moment kan dan ook niet gezegd worden dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, ro. 8.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5410, overweging 8.1.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.