ECLI:NL:RBDHA:2024:11006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheden in de oplegging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden in het voortraject van de oplegging van de maatregel. Eiser had op 20 juni 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, maar deze werd op 26 juni 2024 opgeheven. De rechtbank concludeert dat eiser in de periode tussen de opheffing van de maatregel en de oplegging van het bestreden besluit zonder titel van zijn vrijheid is ontnomen. Dit is een ernstige schending van zijn rechten, aangezien er geen adequate rechtsbijstand is verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, gezien de onrechtmatigheid van de vrijheidsbeneming en het gebrek aan rechtsbijstand. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 1.600,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26917

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank overweegt het navolgende over het voortraject.
3. Op 20 juni 2024 is aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser. [2] Deze maatregel van bewaring is op 26 juni 2024 opgeheven. Deze opheffing is op dezelfde dag, om 12:40 uur, digitaal ondertekend.
4. Op 26 juni 2024 is eiser van 10:50 uur gehoord in het kader van de oplegging van het bestreden besluit. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat de advocaat, dan wel de advocatenpiketdienst om 10:00 uur van het gehoor op de hoogte zijn gesteld. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat eisers gemachtigde heeft verklaard niet bij het gehoor aanwezig te willen/ kunnen zijn. Nadien is in hetzelfde proces-verbaal opgenomen dat is geprobeerd eisers gemachtigde te bereiken, maar dit niet is gelukt en dat hij achteraf op de hoogte wordt gesteld van het gesprek. Eiser wordt gevraagd of het goed is om te beginnen, waarna eiser daarmee akkoord is gegaan.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat een piketmelding is gedaan dan wel zijn (voorkeurs)advocaat tijdig op de hoogte is gesteld van het gehoor. Evenmin volgt uit de stukken in het dossier dat eisers gemachtigde nadien op de hoogte is gebracht van het gehoor. Gelet hierop en op de in rechtsoverweging 4 weergegeven tegenstrijdigheden in het proces-verbaal van het gehoor, kan niet worden vastgesteld dat eisers recht op rechtsbijstand voldoende is gewaarborgd. Dat eiser in het gehoor akkoord heeft gegeven om met het gehoor te beginnen, maakt niet dat verweerder daarmee heeft voldaan aan zijn plicht om voldoende invulling te geven aan eisers recht op rechtsbijstand. Ter zitting heeft eisers gemachtigde kenbaar gemaakt dat hij op 2 juli 2024 op de hoogte is gebracht van het bestreden besluit, waarna hij direct beroep heeft ingesteld hiertegen. Dit is door verweerder niet betwist. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is van een onrechtmatigheid bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit op 26 juni 2024, om 13:00 uur, digitaal is ondertekend en onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. De eerdere maatregel van bewaring is echter op 26 juni 2024 om 12:40 uur opgeheven. Uit het dossier blijkt niet dat op dat moment sprake was van een andere vreemdelingrechtelijke maatregel van vrijheidsbeneming. Dit betekent dat eiser in de periode tussen de opheffing van de maatregel van bewaring van 20 juni 2024 en de oplegging van het bestreden besluit twintig minuten zonder titel van zijn vrijheid is ontnomen. De opmerking van verweerder dat de maatregel van bewaring tijdig, namelijk binnen 48 uur, is omgezet naar een nieuwe maatregel, gaat in dit geval niet op. De oplegging van de maatregel van bewaring van 20 juni 2024 heeft namelijk onrechtmatig plaatsgevonden, zodat een vrijheidsbeneming voorafgaand aan het bestreden besluit zonder titel heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat ook hier sprake is van een onrechtmatigheid in het voortraject.
7. Het ontbreken van een titel voor de vrijheidsbeneming maakt de bewaring pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank acht eisers vrijheidsbeneming zonder titel, ondanks dat deze
slechtstwintig minuten duurde, een zwaarwegend gebrek waar veel gewicht aan toekomt. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van eiser uit. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eisers recht op rechtsbijstand een fundamenteel recht betreft en onvoldoende is gebleken dat dit recht is gewaarborgd. Tot slot merkt de rechtbank op dat aan eiser voorafgaand aan de oplegging van het bestreden besluit voor een periode van zes dagen onrechtmatig een maatregel van bewaring is opgelegd. Het beroep tegen deze maatregel is door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard en aan eiser is een schadevergoeding toegekend [3] , zodat hier ook veel gewicht aan wordt toegekend. Nu gelet op het voorgaande de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van aanvang af tot de datum van opheffing onrechtmatig is. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de beroepsgronden.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.600,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [4] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 juli 2024;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,- (zestienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verweerder op 10 juli 2024 om 14:19 uur en aan de gemachtigde van eiser op 10 juli 2024 om 14:22 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg), 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10530.
4.Besluit proceskosten bestuursrecht.