ECLI:NL:RBDHA:2024:11012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.26805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.D. Kupelian, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 22 juni 2024 een maatregel van bewaring tegen hem had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juli 2024 in Breda, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd, ondanks de tegenstrijdigheden in het dossier over de overbrenging naar het detentiecentrum. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 24 klokuren had plaatsgevonden.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was, maar de rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat er wel degelijk zicht op uitzetting was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het zicht op uitzetting voor eiser was komen te ontbreken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2024 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1978 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Overbrenging naar het detentiecentrum [plaats]
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring op 22 juni 2024 is opgelegd en hij pas op 23 juni 2024 is overgebracht naar het detentiecentrum [plaats] . Hij begrijpt niet waarom verweerder ervoor heeft gekozen om eiser een nacht in een politiecel te laten verblijven. Verder volgt uit de aanbiedingsbrief van verweerder dat hij op 22 juni 2024 is overgebracht naar het detentiecentrum [plaats] . Er zit dus een tegenstrijdigheid in het dossier.
5. Hoewel verweerder op zitting geen uitleg kan geven over deze terecht geconstateerde tegenstrijdigheid in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat dit geen onrechtmatigheid oplevert. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat een vreemdeling niet meer dan 24 klokuren in een politiecel mag verblijven. [5] Uit de stukken in het dossier blijkt dat aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op 22 juni 2024, om 20:50 uur, en dat hij op 23 juni 2024, om 10:45 uur, [6] is opgehaald en uitgeplaatst naar [plaats] . De overbrenging naar het detentiecentrum heeft dus binnen de 24 klokuren heeft plaatsgevonden.
Zicht op uitzetting
6. Verder voert eiser aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Afdeling heeft in mei 2024 geoordeeld dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt, maar dat is onvoldoende en inmiddels gedateerd. Verweerder dient nadere informatie over te leggen waaruit blijkt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn op dit moment aanwezig is.
7. De rechtbank is, onder verwijzing naar de recente uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2024, [7] van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De rechtbank neemt hierbij in acht dat recentelijk, namelijk op 28 juni 2024, de LP [8] -aanvraag is verzonden naar de Algerijnse autoriteiten en niet gebleken is dat de Algerijnse autoriteiten geen LP zullen afgeven voordat de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 59, vijfde lid, van de Vw, is verstreken.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ABRvS 28 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2181.
6.Dit staat vermeld in het ‘formulier bijzonderheden’ van 23 juni 2024.
7.ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2640.
8.Laissez-passer.