Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Verwijzing naar de zienswijze
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 7 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 12 juni 2024 te horen dat zijn aanvraag ongegrond was verklaard. De minister van Asiel en Migratie stelde dat eiser binnen vier weken naar Algerije moest terugkeren. De rechtbank heeft op 10 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de geloofwaardig geachte discriminatie van eiser, omdat hij Berber is, onvoldoende is om hem als vluchteling aan te merken. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij vanwege zijn afkomst discriminatie heeft ervaren, maar de rechtbank vindt dat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat deze discriminatie heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaansmogelijkheden. De rechtbank concludeert dat de minister de sociaaleconomische omstandigheden van eiser ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit motiveringsgebrek leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand omdat de minister ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat de sociaaleconomische omstandigheden van eiser geen schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.