ECLI:NL:RBDHA:2024:11078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
NL24.10844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag en de geloofwaardigheid van verklaringen van de eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag afgewezen op 4 maart 2024, met een inreisverbod van twee jaar, maar in een aanvullend besluit op 12 maart 2024 werd dit inreisverbod ingetrokken. Eiser heeft zijn beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij zijn gronden van beroep heeft ingediend. De rechtbank heeft op 14 juni 2024 de zaak behandeld.

De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de mishandeling die hij heeft ondergaan. De rechtbank oordeelt dat de aan eiser tegengeworpen tegenstrijdigheid niet kan standhouden, en dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op het voordeel van de twijfel, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10844

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister (gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 maart 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1] In dit besluit is ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1.
De minister heeft in een aanvullend besluit van 12 maart 2024 aan eiser meegedeeld dat, anders dan in het bestreden besluit van 4 maart 2024 is opgenomen, geen inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het (aanvullend) bestreden besluit. Hij heeft later zijn beroepsgronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024, samen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening (NL24.10845), op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de minister de asielaanvraag van eiser terecht en op goede gronden heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, omdat de minister bij de beoordeling van het relevante element 3 niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn mishandeling. Dit betekent in dit geval niet dat de minister een nieuwe beslissing op de asielaanvraag van eiser hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank dit uit.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 5 november 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De moeder van eiser is overleden door uitoefening van voodoo door zijn tweede moeder. Later heeft zijn tweede moeder de zus van eiser gedood met voodoo. Eiser is na een beschuldiging van diefstal door zijn vader en tweede moeder mishandeld. De handen van eiser zijn daarbij verbrand en hij is op zijn hoofd geslagen. Eiser heeft vervolgens Gambia verlaten. Hij vreest bij terugkeer naar Gambia ook met voodoo te worden gedood door zijn tweede moeder.
Het bestreden besluit
5. Uit het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende relevante elementen vastgesteld:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de moord op de moeder en zus van eiser met voodoo door zijn tweede moeder;
de problemen met de tweede moeder van eiser.
5.1.
De minister gaat uit van de door eiser opgegeven persoonsgegevens en acht zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De minister acht de verklaringen van eiser over de elementen 2. en 3. niet geloofwaardig. Verder vindt de minister dat eiser op grond van het geloofwaardig geachte element 1. niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij bij terugkeer naar Gambia geen reëel risico loopt op ernstige schade. De minister concludeert dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is.
Het standpunt van eiser
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van de minister. Wat hij daartoe in de gronden van beroep aanvoert, zal de rechtbank hierna bespreken.
Verwijzing naar de zienswijze
7. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. De minister is in het bestreden besluit immers uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Geloofwaardigheidsbeoordeling van relevant element 2
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit relevante element ongeloofwaardig is. Hierna wordt dit uitgelegd en zal ook worden ingegaan op de beroepsgronden van eiser.
8.1.
De minister heeft in het bestreden besluit kunnen tegenwerpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd om te ondersteunen dat zijn moeder en zus door voodoo zijn overleden. De minister heeft erop mogen wijzen dat van eiser mag worden verwacht dat hij zijn aannames over de doodsoorzaak van zijn moeder en zus met andere aanwijzingen, zoals bijvoorbeeld een overlijdensakte of een medisch rapport, kan onderbouwen. Dat eiser stelt dat hij jong was toen zijn moeder en zus zijn overleden en dat dit voor hem een stressvolle en traumatische gebeurtenis was, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. De minister mocht stellen dat van eiser als volwassene mag worden verwacht dat hij uitvoeriger onderbouwd waarom hij meent dat het overlijden van zijn moeder en zus het gevolg was van voodoo handelingen verricht door zijn tweede moeder. Ook heeft de minister mogen betrekken dat eiser na het overlijden van zijn zus niet naar objectieve aanwijzingen is gaan zoeken om de door hem gestelde doodsoorzaak te staven. Dat de gemachtigde van eiser op de zitting stelt dat hij niemand meer heeft in Gambia en daarom niet aan documenten kan komen, is niet nader onderbouwd. De minister heeft erop kunnen wijzen dat niet is gebleken wat eiser heeft gedaan om een overlijdensakte of doktersverklaring over de doodsoorzaak te verkrijgen. Daar komt bij dat op de zitting namens de minister is toegelicht dat eiser ook nu niet heeft geprobeerd om documenten te verkrijgen. Verder overweegt de rechtbank dat eisers stelling dat tijdens het nader gehoor sprake was van een taalbarrière en mogelijke misverstanden in de communicatie niet nader is geconcretiseerd en onderbouwd. Dit kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
8.2.
De minister heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over de moord op eisers moeder en zus met voodoo door zijn tweede moeder niet geloofwaardig zijn. De minister heeft mogen stellen dat eiser het gestelde overlijden van zijn moeder en zus, de oorzaak daarvan en de betrokkenheid daarbij van zijn tweede moeder niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de minister mee mogen wegen dat de zus van eiser aan hem heeft verteld dat zijn moeder is overleden en dat eiser van een oude man heeft gehoord dat zijn zus is overleden door voodoo. Ook heeft de minister kunnen betrekken dat eiser summiere antwoorden heeft gegeven die niet inzichtelijk maken hoe hij en andere mensen wisten dat zijn tweede moeder bij de Marabu is geweest en daarmee zijn moeder en zus met voodoo heeft vermoord. Dat eiser stelt dat zijn verklaringen niet enkel berusten op wat hem door anderen is verteld, maar ook geworteld zijn in een diepgaand cultureel bewustzijn en persoonlijke waarneming van de context waarin deze gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, maakt dit niet anders. Hiermee heeft eiser namelijk nog niet inzichtelijk gemaakt dat zijn tweede moeder zijn zus en moeder met voodoo heeft vermoord. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling [2] van 17 augustus 2021 [3] , waarin is overwogen dat verklaringen van horen zeggen niet zonder bewijswaarde zijn, gaat niet op. Zoals de minister op de zitting aangeeft gaat het, anders dan het door eiser genoemde uitspraak, in de zaak van eiser niet over getuigenverklaringen. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat de verklaringen van eiser summier zijn.
8.3.
Daarnaast heeft de minister mogen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn moeder en zus zijn overleden door voodoopraktijken. Hij heeft daarbij mee mogen wegen dat eiser zijn stelling dat de gebeurtenissen voortkomen uit voodoo-handelingen van zijn tweede moeder, niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Dat eiser stelt dat zijn verklaringen over de voodoo-activiteiten niet gedetailleerd en specifiek zijn, moet worden bekeken tegen de achtergrond van zijn persoonlijke ontwikkeling en de sociaal-culturele dynamiek van zijn omgeving, die het verkennen van deze gevoelige en gevaarlijke thema's kunnen belemmeren, heeft de minister onvoldoende mogen vinden. Dit maakt, zoals de minister op de zitting heeft toegelicht, nog niet dat moet worden uitgegaan van de verklaringen van eiser dat zijn moeder en zus zijn overleden door voodoo.
Geloofwaardigheidsbeoordeling van relevant element 3
9. Eiser betoogt dat zijn verklaringen over de mishandeling één gebeurtenis beschrijven en niet tegenstrijdig zijn. De wonden op eisers handen zijn veroorzaakt doordat zijn tweede moeder hem beschuldigde van diefstal en zijn beide handen in olie deed. Toen zijn vader hierover hoorde heeft hij eiser met een stamper op het hoofd geslagen, zoals beschreven is op pagina 9 van het nader gehoor. Verder wijst eiser erop dat het woord ‘alele’ in Mandinka zowel ‘hij’ als ‘zij’ kan betekenen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft tegengeworpen dat eiser in het nader gehoor tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop hij is mishandeld en het ontstaan van de wonden aan zijn handen en hoofd. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat zijn beschrijving van de incidenten, te weten de wonden aan zijn handen en hoofd, in het nader gehoor – in samenhang bezien – ziet op een samenstel van gebeurtenissen die achter elkaar hebben plaatsgevonden. Daarbij betrekt de rechtbank dat onweersproken is dat het woord ‘alele’ zowel ‘hij’ als ‘zij’ kan betekenen en dat waar eiser heeft verklaard ‘hij heeft ook mijn handen verbrand’ ook ‘zij’ gelezen kan worden. Ditzelfde geldt andersom ook voor ‘(…) waar je het eten mee stampt, daar heeft ze mij ook mee op mijn hoofd geslagen’. Daarnaast heeft eiser verklaard ‘ze hebben me die dag een beetje vermoord’, waaruit volgt dat zowel de vader van eiser als de tweede moeder bij de mishandeling betrokken waren. De aan eiser tegengeworpen tegenstrijdigheid op dit punt kan dan ook geen stand houden.
9.2.
Gelet op overweging 9.1 is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden in besluit in stand te laten. [4] Daarvoor is van belang dat het bestreden besluit voor het overige de conclusie kan dragen dat dit relevante element ongeloofwaardig is bevonden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.3.
De minister heeft in het bestreden besluit kunnen tegenwerpen dat het motief van de tweede moeder van eiser tegenstrijdig is. Eiser heeft verklaard dat hij denkt dat de tweede moeder iedereen die nabij eisers moeder stond dood wilde hebben. De minister heeft erop kunnen wijzen dat dit niet strookt met de verklaring van eiser dat zijn tweede moeder hem niet heeft vermoord toen zijn zus is overleden en hij alleen het huis uit is gezet. Ook heeft de minister mee mogen wegen dat de tweede moeder zijn zus en eiser niet heeft vermoord na het overlijden van zijn moeder. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiser nog tot de dood van zijn zus op zijn dertiende bij zijn vader en tweede moeder in huis heeft gewoond. Eiser heeft dit in de gronden van beroep niet weersproken. Daarnaast heeft de minister de verklaringen van eiser over de problemen met zijn tweede moeder niet geloofwaardig hoeven vinden. De minister heeft daarbij mogen stellen dat de verklaringen van eiser over de voodoopraktijken van zijn tweede moeder onduidelijk zijn. Dat eiser stelt dat door op het punt van de voodoopraktijken van zijn tweede moeder niet door te vragen de minister in strijd met de samenwerkingsverplichting heeft gehandeld, heeft de minister niet hoeven volgen. De gemachtigde van eiser heeft namelijk op de vraag op welke punten onvoldoende is doorgevraagd geen concreet antwoord kunnen geven.
WI 2014/10
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt, en de door hem in de gronden van beroep genoemde argumenten, dat het bestreden besluit van de minister in strijd is met
WI 2014/10. [5] Daartoe is het volgende van belang. Bij het ontbreken van documenten, zoals in dit geval, dient de minister met inachtneming van WI 2014/10 aan de hand van de verklaringen van eiser te beoordelen of deze geloofwaardig kunnen worden geacht. Als hulp bij deze geloofwaardigheidsbeoordeling wordt gebruik gemaakt van geloofwaardigheidsindicatoren. De minister beoordeelt dan onder meer de mate waarin verklaringen gedetailleerd zijn en of er geen sprake is van tegenstrijdigheden, ongerijmdheden en inconsistenties in de informatie die eiser heeft aangedragen. De rechtbank is van oordeel, gelet op wat hiervoor over relevant element 2. en 3. is overwogen, dat de minister dat in het bestreden besluit heeft gedaan en daarmee WI 2014/10 heeft gevolgd.
Voordeel van de twijfel
11. De rechtbank is met de minister van oordeel dat in het geval van eiser geen reden is om hem het voordeel van de twijfel te gunnen. De rechtbank volgt de minister in de toelichting op de zitting dat in eisers geval niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Hiertoe is van belang dat de minister – gelet op wat in 8.1, 8.2 en 9.3 is overwogen – de verklaringen van eiser over de relevante elementen 2. en 3. ongeloofwaardig heeft mogen vinden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat de minister het bestreden besluit op een punt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om, gelet op wat hiervoor in 8.1, 8.2 en 9.3 is overwogen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen en dat eiser geen gelijk krijgt. De minister moet vanwege de uitkomst van het beroep de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Werkinstructie 2014/10 Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel).
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting toegekend.