ECLI:NL:RBDHA:2024:11078
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag en de geloofwaardigheid van verklaringen van de eiser
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag afgewezen op 4 maart 2024, met een inreisverbod van twee jaar, maar in een aanvullend besluit op 12 maart 2024 werd dit inreisverbod ingetrokken. Eiser heeft zijn beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij zijn gronden van beroep heeft ingediend. De rechtbank heeft op 14 juni 2024 de zaak behandeld.
De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de mishandeling die hij heeft ondergaan. De rechtbank oordeelt dat de aan eiser tegengeworpen tegenstrijdigheid niet kan standhouden, en dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op het voordeel van de twijfel, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.