ECLI:NL:RBDHA:2024:11111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
SGR 23/8024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren in 1991, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 november 2023, waarin de afwijzing werd gehandhaafd. Tijdens de zitting op 19 maart 2024 waren zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig.

De rechtbank heeft de feiten en het medisch onderzoek beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij op zijn 18e levensjaar beperkingen ondervond door een aangeboren hartafwijking, schildklierproblematiek, en psychische problemen. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiser op zijn 18e jaar weliswaar beperkingen had, maar dat hij toch mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) was van mening dat er geen medische beperkingen waren vastgesteld die de arbeidsmogelijkheden van eiser op dat moment zouden uitsluiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts b&b zou ondermijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op zijn 18e ten minste vier uur per dag belastbaar was en in staat was om ten minste één uur aaneengesloten te werken. Gezien deze bevindingen heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8024 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: mr. B.M. de Wolff.

Inleiding

Met het besluit van 8 februari 2023 (het primaire besluit) is de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) door verweerder afgewezen.
Met het besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn moeder en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1991, is in 2009 18 jaar geworden. Eiser heeft op 25 november 2022 een zogenoemde laattijdige aanvraag tot het toekennen van een Wajong-uitkering gedaan. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat bij hem sprake is van een aangeboren hartafwijking die vermoeidheid veroorzaakt, schildklierproblematiek, continue trillen, psychische problematiek, verslavingsgevoeligheid en een verzwakte rug, alles reeds rond zijn 18e levensjaar aanwezig.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en de ingebrachte medische informatie bestudeerd. Eiser is gezien op het fysieke spreekuur.
3. In het onderzoeksverslag van 7 februari 2023 concludeert de verzekeringsarts dat eiser op zijn 18e levensjaar beperkingen ondervond als gevolg van ziekte of gebrek, zijnde de hyperthyroïdie en mentale belemmeringen, maar dat dit niet betekent dat eiser geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had of heeft. Eiser was ten minste 4 uur per dag belastbaar en kon ten minste 1 uur aaneengesloten werken.
4. In het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft verweerder aanleiding gezien om het standpunt, met gewijzigde motivering, te handhaven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is, anders dan de primaire verzekeringsarts, van het oordeel dat niet is gebleken van arbeidsbeperkende medische beperkingen in het 18e levensjaar. Van lichamelijke beperkingen is in het geheel niet gebleken en op het psychische vlak is op het 18e levensjaar alleen gedragsproblematiek aannemelijk. In dat licht concludeert de verzekeringsarts b&b dat de primaire verzekeringsarts kan worden gevolgd dat eiser vier uur per dag belastbaar was en een uur aaneengesloten kon werken. Zodoende waren er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op het 18e levensjaar.
5. Eiser voert in beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Conform het onderzoek van de primaire verzekeringsarts moeten beperkingen op het 18e levensjaar worden aangenomen. Eiser voert daarnaast aan dat de arbeidskundige ten onterechte ervan is uitgegaan dat eiser gedurende 9 maanden heeft gewerkt, terwijl de activiteiten van eiser een proefplaatsing betroffen waarbij een uitkering als loon werd betaald. Voorts blijkt niet dat eiser een opleiding volledig heeft gevolgd of met goed gevolg heeft afgerond nu hij - door de gedragsstoornis - vaker afwezig was dan aanwezig.
6. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit.

Beoordeling

7. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
In artikel 1a:1, eerste lid onder a, Wajong 2015 is een jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het vierde lid van dit wetsartikel wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In artikel 1a, eerste lid, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur;
of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Bij een laattijdige aanvraag ligt de bewijslast en het bewijsrisico bij de aanvrager, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren moeilijker is vast te stellen; zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4831.
8.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, in het bijzonder in de bezwaarfase, als volgt. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting. Hierna is medische informatie opgevraagd en betrokken bij de heroverweging. De rechtbank acht dit in beginsel zorgvuldig. Daar komt bij dat de verzekeringsarts b&b op inzichtelijke en navolgbare wijze heeft aangeduid waar en waarom hij de rapportage van de primaire verzekeringsarts (deels) niet volgt, te weten wegens het ontbreken van een vaststelling van de medische situatie op het 18e levensjaar. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b op basis van zijn waarnemingen op de hoorzitting en de beschikbare gegevens zijn oordeel gegeven over de vraag of gebleken is van arbeidsbeperkende psychische beperkingen op het 18e levensjaar. De rechtbank kan deze handelswijze volgen, en acht de conclusies inzichtelijk. De rechtbank acht het onderzoek derhalve zorgvuldig. Verweerder heeft zich mitsdien op dit rapport mogen baseren.
8.2
De rechtbank overweegt daarbij dat van de zijde van eiser geen nieuwe medische informatie is overgelegd die aan deze rapportage doet twijfelen. Daaraan doet niet af dat het om een (zeer) laattijdige Wajong-aanvraag gaat, waarbij eiser, zoals ter zitting nader is toegelicht, in bewijsnood verkeert. De rechtbank verwijst naar de in het juridisch kader aangeduide jurisprudentie.
8.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat nu niet is gebleken van medische arbeidsbeperkende beperkingen op het 18e levensjaar verweerder zich, in navolging van het rapport van de verzekeringsarts b&b, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser op zijn 18e ten minste 4 uur per dag belastbaar was en in staat was om ten minste 1 uur aaneengesloten te werken.
8.4
De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van het medisch onderzoek, in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de arbeidskundige rapportage niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
8.5
Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit voeren.
8.6.
Het beroep is ongegrond. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
De griffier is buiten staat
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.