ECLI:NL:RBDHA:2024:11124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
SGR 24/577 , SGR 24/582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioenen op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in twee gelijktijdige beroepen van eiser en eiseres tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die hun AOW-pensioenen herzien. De SVB had op 5 december 2023 besloten om de AOW-pensioenen van eiser en eiseres, die aanvankelijk waren toegekend op basis van alleenstaanden, te herzien naar de gehuwdennorm. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van een onderzoek dat was gestart na een anonieme tip over hun woon- en leefsituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en eiseres vanaf oktober 2019 feitelijk samenwoonden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van beide partijen tijdens een loketgesprek en de zorg die zij voor elkaar droegen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en geoordeeld dat de SVB terecht de pensioenen heeft herzien en het teveel betaalde bedrag heeft teruggevorderd. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/577 en SGR 24/582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024

in de zaak 24/577 tussen

[eiser], eiser, uit [woonplaats 1],

gemachtigde: mr. E.J.W. Schuijlenburg,
en

Sociale Verzekeringsbank, verweerder

gemachtigde: mr. P. Stahl.

en

in de zaak 24/582 tussen

[eiseres], eiseres, uit [woonplaats 2],

gemachtigde: mr. E.J.W. Schuijlenburg,
en

Sociale Verzekeringsbank, verweerder

gemachtigde: mr. P. Stahl.

Inleiding

Met de besluiten van 5 december 2023 (de primaire besluiten) heeft verweerder de pensioenen van eiseres en eiser op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) herzien van een pensioen voor alleenstaanden naar een pensioen voor gehuwden.
Met de besluiten van 5 december 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiseres en eiser hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het de beroepschriften gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 gevoegd op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres en eiser, bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen in beide zaken

1. Verweerder heeft eiseres en eiser (tezamen: eisers) per mei 2011 respectievelijk november 2013 een AOW-pensioen naar de norm alleenstaande toegekend.
2. Naar aanleiding van een anonieme tip ten aanzien van de woon- en leefsituatie van eisers heeft verweerder onderzoek gedaan. In de rapportage van 17 april 2023 wordt geconcludeerd dat eisers vanaf oktober 2019 vooral samen op het adres van eiser, [adres] te [woonplaats 1], wonen. Verweerder heeft hierna de primaire besluiten genomen waarbij de pensioenen van beiden vanaf november 2019 zijn herzien naar een pensioen voor gehuwden. In het licht van deze wijziging is teveel AOW-pensioen betaald. Daarom worden van eiseres en eiser over de periode van november 2019 tot en met maart 2023 € 17.692,38 respectievelijk € 17.338,58 teruggevorderd. Eisers hebben tegen de aan hen gerichte besluiten bezwaar gemaakt.
3. In de bestreden besluiten is verweerder bij de primaire besluiten gebleven. Verweerder heeft, na heroverweging in bezwaar, de bestreden besluiten met name gemotiveerd onder verwijzing naar het gesprek dat met eisers is gevoerd op 27 maart 2023 (hierna: het loketgesprek). In dat gesprek is verklaard dat eiseres na de zomer van 2019 het grootste gedeelte van de tijd bij eiser verblijft. Ook is verklaard dat eiseres vanaf november 2022 geen eigen slaapkamer meer heeft in de woning van haar zoon en zij bij eiser een slaapplek en haar kleding heeft. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat niet relevant is dat eiseres niet de intentie heeft om voorgoed bij eiser te wonen, gelet op de feitelijke situatie. Hoewel eiseres geen financiële bijdrage levert aan de kosten van de woning van eiser, dragen eisers wel zorg voor elkaar op andere manieren, namelijk gezamenlijke activiteiten zoals boodschappen doen, huishoudelijke taken, vakanties en visite. Ook is verklaard dat bij ziekte wel sprake van zorg is, nu eiser eiseres heeft geholpen en naar het ziekenhuis heeft gebracht toen zij in 2018 een herseninfarct heeft gehad. Aldus is volgens verweerder voldaan aan de criteria voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding, op grond waarvan aan eisers een pensioen naar de gehuwdennorm wordt toegekend. Van dringende redenen om van de herziening af te zien of bijzondere omstandigheden om van de terugvordering af te zien is niet gebleken.
4. Eisers betwisten in beroep dat sprake is van het voeren van gezamenlijke huishouding. Het onderzoek kan deze conclusie niet dragen. In het bijzonder geldt dat verweerder ten onrechte waarde heeft toegekend aan het loketgesprek, nu de verklaringen zijn afgelegd onder druk, althans nu het gesprek in een intimiderende sfeer verliep. Eisers zijn het, subsidiair, evenmin eens met de terugvordering.
5. Verweerder handhaaft in beroep het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank in beide zaken

Juridisch kader
In artikel 1, derde lid, sub a van de AOW is bepaald dat als gehuwd mede wordt aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.
In artikel 1, vierde lid van de AOW is bepaald dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (gezamenlijk hoofdverblijf) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (wederzijdse zorg).
6.1
De rechtbank constateert, met eisers, dat verweerder de gestelde gezamenlijke huishouding met name afleidt uit het loketgesprek dat met eisers is gevoerd. Het is dan ook van belang welke waarde aan dit gesprek kan worden gehecht.
6.2
De rechtbank overweegt en benadrukt dat van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring in het algemeen mag worden uitgegaan. [1] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken in het geval van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is niet gebleken dat hier sprake van is. Eiseres, eiser en de toezichthouders hebben de verklaring allen ondertekend. Eiseres en eiser hebben met de ondertekening verklaard dat zij de vragen naar waarheid hebben beantwoord, dat het ingevulde formulier met ze is doorgenomen en dat zij de mogelijkheid hebben gehad om correcties aan te brengen. Ook hebben zij aangekruist dat zij door de medewerkers goed zijn behandeld. De nadien door eisers gestelde intimiderende sfeer hebben eisers niet met onderbouwing aannemelijk kunnen maken. Dit komt voor risico van eisers.
De beroepsgrond slaagt zodoende niet.
7.1
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verweerder uit het gesprek heeft kunnen concluderen of sprake is van een gezamenlijke huishouding van eisers. Dat wil zeggen of sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf en wederzijdse zorg.
7.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het hoofdverblijf als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiseres en eiser op verschillende adressen in de BRP stonden ingeschreven. Dit is, anders dan eisers kennelijk meenden, niet doorslaggevend. Ook bij verschillende inschrijvingen kan uit de concrete feiten en omstandigheden blijken dat betrokkenen een gezamenlijk hoofdverblijf hebben.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie van verweerder dat eiseres haar hoofdverblijf sinds november 2019 had op het adres van eiser. Eiseres heeft het volgende verklaard:
“In de 2e helft van 2019 (ik denk na de zomer, het kan oktober 2019 geweest zijn) werd de woning in [plaats 1] gesloopt en ben ik officieel bij mijn zoon in [plaats 2] gaan wonen. Vanaf die tijd verblijf ik feitelijk de meeste tijd bij de heer [eiser] in [woonplaats 1].”
“Na de corona ben ik wel weer wat vaker in [plaats 2] geweest maar nog altijd verblijf ik het merendeel van de tijd samen met de heer [eiser] in [woonplaats 1]. In november 2022 is mijn zoon begonnen met verbouwen en sindsdien ben ik weer minder in Nootdorp. Op dit moment heb ik niet meer de beschikking over een eigen slaapkamer.”
Op de vraag hoeveel dagen/nachten eisers op het adres in [woonplaats 1] wonen geeft eiser aan
“alle dagen/nachten van de week”en eiseres
“5 dagen/nachten van de week”
7.4
Gelet op deze verklaringen, waar verweerder zich op mocht baseren, heeft verweerder terecht aangenomen dat eisers vanaf oktober 2019 een gezamenlijk hoofdverblijf hadden, te weten de woning van eiser in [woonplaats 1].
7.5
De rechtbank overweegt ten aanzien van de wederzijdse zorg als volgt. De wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien.
7.6
Eisers hebben ten aanzien van de wederzijdse zorg tijdens het loketgesprek het volgende verklaard:
[eiseres]“Ik betaal wel eens wat mee aan boodschappen.”, “Hr [eiser] betaalt 95% van de boodschappen”
[eisers]“Op de dagen dat wij bij elkaar zijn, dan eten wij samen.” “Mw. [eiseres] kookt meestal.”, “Wij helpen elkaar bij ziekte. In 2018 heeft mw. [eiseres] een herseninfarct gehad en toen heeft de heer [eiser] haar geholpen en ging ook mee naar het ziekenhuis.”
Voorts is verklaard dat de boodschappen en huishoudelijke werkzaamheden samen worden gedaan, maar dat het meeste was- en strijkwerk en de klusjes door eiser worden gedaan.
7.7
De rechtbank acht het gelet op de verklaringen ten aanzien van de feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat sprake is van wederzijdse zorg. Daaraan kan niet afdoen dat de verdeling van taken mogelijk niet gelijk is, nu volgens vaste rechtspraak voor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk is dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft. [2] De stelling dat het herseninfarct van eiseres plaatsvond voor de terugvorderingsperiode kan ook niet leiden tot een ander oordeel nu het niet betekent dat eiseres en eiser helemaal geen zorg voor elkaar dragen in ziekte. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat aan de criteria voor gezamenlijke huishouding wordt voldaan. Verweerder was derhalve bevoegd de pensioenen van eisers te herzien.
8.2
De rechtbank ziet geen dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de herziening met terugkerende kracht. Immers, wat er ook van zij dat de anonieme tip uit maart 2019 pas in 2023 tot een terugvordering heeft geleid, en daarmee de terugvordering is opgelopen, dit kan niet weg nemen dat het aan eisers was om verweerder tijdig in te lichten omtrent de gewijzigde leefsituatie. Dit hebben eisers niet gedaan.
8.3
De rechtbank volgt eisers evenmin in hun stelling dat onbegrijpelijk is dat verweerder voor de herziening is teruggegaan tot november 2019.
Immers, gelet op de verklaring van eisers, dat zij sinds in ieder geval oktober 2019 de meeste tijd in de woning in [woonplaats 1] verbleven, kon verweerder november 2019 als de aanvang van de gezamenlijke huishouding aanmerken.
8.4
De beroepsgronden tegen de herziening slagen niet.
Terugvordering
9.1
De rechtbank is niet gebleken van zelfstandige beroepsgronden gericht tegen de terugvordering, althans andere gronden dan de gronden die reeds zijn beoordeeld onder 8.2 en 8.3. Eisers hebben in de in geding zijnde periode te veel pensioen ontvangen, hetgeen verweerder in beginsel dient terug te vorderen. Van bijzondere redenen om af te zien van de terugvordering is niet gebleken.
9.2
De beroepsgronden tegen de terugvordering slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft terecht de pensioenen van eiseres en eiser herzien over de periode van november 2019 tot en met maart 2023 op de grond dat eisers niet waren aan te merken als alleenstaanden, maar gelijk gesteld dienden te worden aan gehuwden. Verweerder heeft vervolgens het teveel uitbetaalde terecht teruggevorderd.
11. De beroepen zijn ongegrond. Geen aanleiding bestaat tot een veroordeling in de proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in de zaak 24/577 ongegrond.
De rechtbank verklaart het beroep in de zaak 24/582 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:862.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2000.