ECLI:NL:RBDHA:2024:11290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in PI Vught en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser in de PI Vught. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 24 april 2024 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de PI Vught niet kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat eiser tijdens zijn detentie in contact kwam met strafrechtelijk gedetineerden, wat in strijd is met de vereisten van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.400,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 14 dagen. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

De minister heeft op 24 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De minister heeft op 12 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 2 juli 2024 geschorst.
Op 5 juli 2024 heeft de minister een aanvullende reactie ingediend. Eiser heeft hierop op 7 juli 2024 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 12 juli 2024.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 30 mei 2024.
Is de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in de PI Vught in strijd met de Terugkeerrichtlijn?
3. Eiser betoogt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in de PI Vught in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn, omdat de PI Vught niet kan worden aangemerkt als speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring zoals bedoeld in dat artikel. Volgens eiser is ook geen sprake van een bijzondere omstandigheid die maakt dat een uitzondering daarop mogelijk is. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] en het arrest K. / Landgreis Gifhorn van het Hof van Justitie. [3]
3.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de PI Vught wél kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De minister verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2024. [4] De Afdeling bevestigt in die uitspraak de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2024. [5] [6] In die uitspraak overweegt de rechtbank (voor zover relevant) als volgt.
6.1
Eiser is op 11 maart 2024, wegens fysieke en verbale agressie tegen personeelsleden en andere in het speciaal voor vreemdelingenbewaring ingerichte Detentiecentrum te Rotterdam (DTC) verblijvende vreemdelingen, overgeplaatst naar de afdeling Beheers Problematische Gedetineerden (BPG) in de P.I. Vught. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft hierbij verwezen naar het arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 maart 2022, Landkreis Gifhorn, ECLI:EU:C:2022:178. De P.I. Vught is een huis van bewaring waar ‘gewone’ gedetineerden in worden opgesloten en dus geen speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring. Ingevolge voornoemd arrest is een ‘gewone’ gevangenis niet geschikt voor vreemdelingenbewaring, onder meer omdat het ter fine van uitzetting in bewaring gesteld worden geen straf is en daarom een ander regime vereist om zoveel mogelijk te voorkomen dat de bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving. Eiser heeft in de afdeling BPG, anders dan in het DTC, heel weinig bewegingsvrijheid.
6.2
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de afdeling BPG in P.I. Vught wel kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring, omdat er sprake is van een individueel regime. Er vindt geen vermenging plaats tussen de op grond van het strafrecht gedetineerden en de vreemdelingen in bewaring. De staatssecretaris heeft ter onderbouwing hiervan een link naar het stuk “Productinformatie Basisprogramma Beheers Problematische Gedetineerden voor Huizen van Bewaring en gevangenissen” in zijn aanbiedingsbrief van 15 maart 2024 opgenomen. Daarnaast heeft hij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 7 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5081).
6.3
Uit de productinformatie blijkt dat de BPG is aangewezen als een afdeling met een individueel regime en dat het individuele regime 6 uur recreatie en 1,5 uur persoonlijke verzorging per week bevat. Eiser verblijft verder alleen op een gewone kamer, met een eigen wc, wasgelegenheid en televisie. Daarbij krijgt hij de mogelijkheid om dagelijks, alleen, gedurende één uur te luchten. Niet is gebleken dat eiser in contact is gekomen of komt met strafrechtelijk gedetineerden, nu er een individueel regime op eiser van toepassing is. De afdeling BPG in het huis van bewaring van de P.I. Vught kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienst doen als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eisers standpunt dat hij weinig bewegingsvrijheid heeft in vergelijking met een verblijf in het DTC leidt niet tot een ander oordeel, omdat de plaatsing van eiser op de afdeling BPG juist het gevolg is geweest van eisers eigen gewelddadige gedrag. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
3.2.
De minister heeft ter zitting toegelicht dat eiser op diezelfde afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) verblijft. Eiser verblijft daar alleen in een cel en op hem is – net als in de aangehaalde uitspraak – het individuele regime van toepassing.
3.3.
Op zitting is onder andere ter sprake gekomen de vraag of eiser feitelijk gescheiden is van strafrechtelijk gedetineerden. Eiser betwist dat namelijk en stelt dat hij strafrechtelijk gedetineerden ‘ziet’ en ‘tussen de criminelen zit’. Dit is van belang, omdat één van de vereisten om de PI Vught aan te kunnen merken als speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring, is dat sprake is van een daadwerkelijk gewaarborgde scheiding tussen vreemdelingen in vreemdelingenbewaring en strafrechtelijk gedetineerden. [7] De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting daarom geschorst en de minister gevraagd de precieze omstandigheden waaronder eiser in detentie verblijft op te helderen.
3.3.1.
De minister heeft in reactie op het informatieverzoek van de rechtbank aangegeven dat op eiser een geïndividualiseerd regime van toepassing is, waarbij gedetineerden bij binnenkomst het ‘dagprogramma individueel’ volgen. Dat dagprogramma wordt aangeboden in gecompartimenteerde ruimtes, waarbij geen fysiek contact is met medegedetineerden. Ook het luchtmoment vindt plaats in een gecompartimenteerde ruimte, waarbij die compartimentering uit een ijzeren hek bestaat. Daardoor bestaat de mogelijkheid om contact te hebben met medegedetineerden, indien die tegelijkertijd in andere ruimtes het luchtmoment benutten. Door het personeel op de afdeling BPG is geobserveerd dat eiser op die manier met twee andere gedetineerden sporadisch contact heeft. Eén van die gedetineerden heeft een zogeheten ISD-maatregel [8] opgelegd gekregen en de ander is in verband met een strafzaak gedetineerd.
3.4.
De rechtbank stelt gelet op de door de minister gegeven toelichting vast dat eiser gedurende zijn plaatsing in de PI Vught in contact komt of is gekomen met strafrechtelijk gedetineerden. De rechtbank is gelet op de in het arrest K. uiteengezette vereisten alleen al daarom met eiser eens dat de PI Vught in dit geval niet kan worden aangemerkt als speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring in de zin van de Terugkeerrichtlijn. [9] De situatie van eiser verschilt ook van de situatie van de vreemdeling in de door de minister aangehaalde uitspraak, omdat in die zaak niet was gebleken dat eiser in contact was gekomen of komt met strafrechtelijk gedetineerden. Het beroep van de minister op die uitspraak slaagt om die reden dan ook niet.
Conclusie
4. Zoals hiervoor is overwogen kan de PI Vught in het geval van eiser niet worden aangemerkt als speciale inrichting voor vreemdelingenbewaring in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Door de minister zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die de plaatsing van eiser in de PI Vught desondanks kunnen rechtvaardigen. Dit betekent dat de maatregel van bewaring niet ten uitvoer mocht worden gelegd in de PI Vught, waar eiser sinds 29 mei 2024 verbleef, en dus onrechtmatig was. Het beroep is daarom gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 30 mei 2024 (het sluiten van het onderzoek in de voorgaande procedure) onrechtmatig.
5. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na schorsing van het onderzoek ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.ABRvS 13 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1813.
3.Hof van Justitie 10 maart 2021, ECLI:EU:C:2022:178.
4.ABRvS 3 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1845.
5.Zaaknummer NL24.10404, niet gepubliceerd.
6.De Afdeling heeft dan gedaan doormiddel van een zogenoemde ‘omarmende’ uitspraak op grond van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000. Dat betekent dat de Afdeling de motivering van de rechtbank overneemt. In dit geval, voor zover relevant, rechtsoverweging 6.3.
7.Dit volgt uit het arrest K. in tegenwoordigheid van Landkreis Gifhorn van het Hof van Justitie van 10 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:178.
8.Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders.
9.Zie arrest K., r.o. 51.